Bronteksten bij de tijd van

Steden en Staten (1000-1500)


Belegering tijdens de Kruistochten

 

Ibn al-Athir (1160-1233), historicus

 

'Van de twee mobiele torens die de Franken hadden gebouwd stond er één in het zuiden van de kant van Sion, en één aan de andere kant in het noorden.

 

De moslims slaagden erin de eerste in brand te steken en iedereen die zich hierin bevond te doden. Nauwelijks was de vernieuwing van deze toren echter voltooid of daar kwam een boodschapper die om hulp riep, omdat de stad aan de andere kant was overmeesterd.'

 

Bernardus van Clairvaux, abt

 

'Ik sprak en al gauw vermeerderde het aantal kruisvaarders zich tot in het ontelbare. Dorpen en steden zijn nu verlaten. De verhouding mannen/vrouwen is nauwelijks één op zeven. Overal zie je weduwen, waarvan de mannen nog in leven zijn.'

 

Besluiten van een vergadering van bisschoppen over de joden:

 

1 Wij bevelen dat joden als onderscheidingsteken een gekleurd schijfje duidelijk zichtbaar op hun bovenkleding dragen, waardoor zij goed herkenbaar zijn als joden.

 

2 Zij mogen geen christenen als leermeester of als voedster hebben.

 

3 Niemand zal aan gelovige christenen vlees mogen verkopen van dieren die door joden geslacht zijn.

 

4 De joden mogen gedurende de vastenperiode niet méér vlees eten dan de christenen.

 

5 Als de joden op straat een optocht met een kruis of de Heilige Hostie tegenkomen, moeten zij zich van de plaats verwijderen, of ze moeten hetzelfde respect tonen als de christenen.

 

6 Aan de kerken van de parochies waarin ze wonen moeten de joden tienden betalen en offergaven geven in overeenstemming met hun huizen en bezittingen.

 

7 Verder eisen wij dat aan de joden geen openbaar ambt wordt gegeven waarmee zij macht kunnen uitoefenen over christenen.

 

Bisschop van Spiers over de Joden in zijn stad

 

'Ik Rüdiger, bisschop van Spiers, meen dat de eer van de stad Spiers duizendmaal groter is geworden sinds ik joden in deze stad heb laten wonen. Nadat ik hen had toegelaten, heb ik hen buiten de gemeenschap van de overige bewoners van de stad laten wonen. Om te voorkomen dat ze worden lastiggevallen, heb ik hen toegestaan een muur rond hun wijk te bouwen. Ik heb hun de grond gegeven waarop zij wonen, op voorwaarde dat zij ieder jaar een bedrag betalen voor het onderhoud van de priesters van mijn kathedraal.

 

Verder heb ik hun de vrijheid gegeven goud en zilver te wisselen en alles te kopen en te verkopen wat zij maar willen. Deze vrijheid geldt in de hele stad Spiers.

 

Hun eigen synagoge-oudste zal oordelen over elke klacht die tegen hen wordt ingebracht. Zij hoeven alleen maar wacht te lopen en bewaking te verzorgen in hun eigen wijk. Zij mogen onder de christenen voedsters en huishoudelijk personeel huren. Het vlees van dieren dat zij volgens hun wet niet mogen eten, mogen ze aan christenen verkopen.'

 

Een rijke Parijzenaar schrijft aan zijn veel jongere vrouw over haar taken:

 

 

'Als je na mij een andere echtgenoot hebt, denk dan veel om zijn gemak. Koester hem zorgvuldig en houd zijn linnengoed goed schoon, want dat is je taak. Omdat de man zich met zaken buitenshuis bezighoudt, moet hij komen en gaan en lange reizen maken, door regen en wind, sneeuw en hagel, slecht gevoed, slecht verwarmd. Toch kan dat hem niet schelen, want hij weet dat zijn vrouw bij zijn terugkeer goed voor hem zal zorgen en dat zij hem met gemakken, vreugden en genoegens zal omringen. Voor een goed haardvuur zal zij hem de schoenen uittrekken, de voeten wassen en hem schone schoenen en kousen geven. Hij zal goed te eten en te drinken krijgen, goed bediend en verzorgd worden, een goed bed met witte lakens en slaapmutsen zal hij krijgen, keurig bedekt met goede bontdekens. En hij zal tevreden gesteld worden met andere vreugden en genoegens, geheime weetjes, liefkozingen en geheimpjes waarover ik zal zwijgen. Zeker, dergelijke diensten zorgen ervoor dat een man er vurgi naar verlangt naar huis terug te keren om zijn huisvrouw weer te zien, en dat hij zich ver van andere vrouwen houdt.'

 

Guldensporenslag 1302, geschreven door een monnik

 

 

'Tegen het zesde uur schaarden de Fransen zich in slaglinie in de vlakte. Hun leger, zowel ridders als voetknechten, was in negen slalinies verdeeld, maar toen zij zagen dat de Vlamingen zich in een buitengewoon lange en opeengehoopte linie schaarden en bereid waren om moedig de slag op te vangen, maakten zij van de negen linies drie linies en plaatsten daarvan een om hun achterhoede te dekken en begonnen de strijd met de andere twee. Kort voor de middag is het gevecht geleverd in een verschrikkelijk lawaai en oorlogsrumoer. Er vielen veel doden. Men streed verbitterd, maar niet lang, want God, die medelijden had met de Vlamingen, schonk hun in korte tijd de overwinning en verstrooide de Fransen, die zoals later is gebleken, in Vlaanderen de grootste wreedheden zouden hebben begaan als zij de overhand hadden gehad…

 

Het lag in het plan van God om een stel wevers, volkammers, Vlaamse voetknechten uit het volk, weliswaar dapper en krachtig, goed gewapend en vol moed en met ervaren aanvoerders te plaatsen tegenover de bloem van de Franse ridderschap op uitgelezen paarden en strijdrossen, de schoonheid en de kracht van een volledig uitgerust leger en van deze lieden te maken een knekelhuis.'

 

 

Anton van Hooff, e.a., Vragen aan de geschiedenis, deel 1 (Groningen, 1990), blz. 197.

 

Jodenhaat tijdens de Kruistochten

 

Rabbi Eliëzer (12de eeuw), historicus

 

'Toen de kruisvaarders langs plaatsen reisden waar joden woonden, zeiden ze tegen elkaar: 'Kijk eens, we gaan de godslasteraars opzoeken en ons op de moslims wreken, terwijl hier de joden zijn die hem vermoord hen gekruisigd hebben. Laten we ons eerst op hen wreken en hen uitroeien, zodat de naam Israël in vergetelheid raakt, of laten ze ons geloof aannemen.'

 

Karel ende Elegast (fragment)

 

13e eeuw 

 

‘Fraeye historie ende al waer Mach ic u tellen, hoort naer.Het was op enen avontstonde Dat karel slapen begonde Tengelem op den rijn. Dlant was alle gader sijn. Hi was keyser ende coninc mede. Hoort hier wonder ende waerhede Wat den coninc daer ghevel,– Dat weten noch die menige wel –Tenghelem al daer hi lach, Ende waende op den anderen dach Crone draghen ende houden hof, Om te meerderen sinen lof. Daer die coninc lach ende sliep, Een heilich engel aen hem riep, So dat die coninc ontbrac Biden woerden die dengel sprac. Ende seyde: "Staet op edel man. Doet haestelic u cleeder an. Wapent u ende vaert stelen. God die hiet mi u bevelen, Die in hemelrike is here. Of ghi verliest lijf ende eere’. 

 

 

Bron: http://cf.hum.uva.nl/dsp/ljc/elegast/

 

Magna Charta (1215)

 

 

-Geen willekeurige belastingen.
Er zal in ons land geen belasting geheven worden, tenzij om ons [de koning] los te kopen, om onze oudste zoon tot ridder te slaan en onze oudste dochter voor de eerste maal uit te huwelijken. In deze gevallen moet de belasting binnen redelijke perken blijven.

 

-Erkenning der stedelijke privilges.
De stad Londen zal al haar oude rechten en vrijheden zowel te land als op zee behouden. Daarenboven erkennen wij dat alle andere steden, dorpen en havens hun privileges en oude gebruiken behouden.

 

-Persoonlijke vrijheid.
Geen enkel vrij man mag gevangen genomen, opgesloten, beroofd, verbannen of op een andere wijze benadeeld worden; wij zullen geen man arresteren of over hem beschikken dan bij rechtmatig vonnis door zijns gelijken en volgens de gewoonte van het land.

 

-Koninklijk bestuur onder toezicht.
Om een gemene raad van het koninkrijk te vormen, zullen wij de aartsbisschoppen, bisschoppen, abten, hertogen en grote baronnen door bijzondere brieven met onze zegel verzegeld, laten samenroepen en daarbij zullen wij door onze sheriffs en baljuws al onze vazallen laten oproepen. Zij zullen vrij vijfentwintig baronnen verkiezen die alle middelen zullen aanwenden om de vrede en de door ons erkende vrijheden te doen eerbiedigen.
Indien wij of onze officier van justitiie of onze baljuw of een van onze onderdanen, onze plichten verzuimen en indien wij het misbruik binnen de veertig dagen niet tegengaan zullen de vijfentwintig baronnenen het gemeenschappelijk land het recht hebben ons met alle middelen schade toe te brengen door onze kastelen, domeinen en bezittingen te overmeesteren tot wij ons naar hun zin gebeterd hebben.

 

 

‘Geen vrije man zal gearresteerd worden of in gevangenschap gehouden worden, of beroofd van zijn rechten of bezittingen, of vogelvrij verklaard of verbannen worden, zijn rang zal hem niet ontnomen worden, noch zullen wij (de koning) met geweld tegen hem optreden of anderen zenden om dit te doen, behalve krachtens het wettig oordeel van zijn gelijken of de wet van het land. Aan niemand zullen wij recht of rechtsbedeling verkopen of weigeren, wij zullen de rechtsgang zonder vertragingen doen plaatsvinden.’

 

 

 

Bron: Grote Winkler Prins Encyclopedie, 8ste druk (1979-1984)
Moord op Floris V (1296)

Vier dagen vóór de kalendae van juli (27 juni) 1296 is graaf Floris van Holland door Gijsbrecht van Amstel, Herman van Woerden, Gerard van Velsen en hun handlangers bij Utrecht op listige en verraderlijke wijze gevangen genomen en naar het kasteel Muiden gevoerd. Later is hij door Gerard met zijn zwaard 21 maal gestoken en om het leven gebracht… Zijn ontzield lichaam is naar het klooster de Rijnsburg overgebracht en bij zijn vrouw Beatrix na een droevige uitvaart ter aarde besteld. Gerard vluchtte naar het kasteel Nroonenburg, maar daar werd hij door graaf Dirk van Kleef belegerd en, eenmaal gevangen genomen, wreed op het rad gefolterd. Alle medeplichtigen en aanhangers werden uit Holland verbannen.

 

Uit: Ton Oosterhuis, De moordzaak Floris de Vijfde. Hiernieuwd onderzoek naar de ware schuldigen (Amsterdam 1999), blz.

 

Oproep tot de Eerste Kruistocht

 

Urbanus II (ca. 1042-1099)

'Daarom bid en vermaan ik jullie, of eigenlijk niet ik, maar de Heer bidt en vermaant jullie, als herauten van Christus, zowel de armen als de rijken, dat jullie je haasten dit gemene gebroed uit het door jullie broeders bewoond gebied te verjagen en de aanbidders van Christus vlug hulp te bieden.'

 

 

Pest in Florence (1348)

 

 

Tegen de kwaal leek doktersadvies noch medicijn te baten. Integendeel, wegens de aard van de aandoening zelf, of omdat de genezers – wier aantal schrikbarend was toegenomen doordat hele horden kwakzalvers zich bij de doctoren hadden gevoegd – in hun onwetendheid de oorzaak ervan niet konden achterhalen en bijgevolg ook geen doeltreffende remedie konden bedenken, waren er bijzonder weinig besmetten die het overleefden. Binnen 3 drie dagen na het verschijnen van de beschreven symptomen bliezen de meesten, zonder enige koorts of andere begeleidende verschijnselen vertoond te hebben, hun laatste adem uit.

 

 

Uit: Geert Mak, Ooggetuigen van de wereldgeschiedenis (Zaandam 1999), blz. 55.

 

Petrarca over Cicero

 

Francesco Petrarca (1304 -1374) was een Italiaans dichter en prozaschrijver.In onderstaande brief, die Petrarca op het eind van zijn leven schreef, blikt hij terug op zijn jonge jaren. Hij vertelt hoeveel de geschriften van Cicero van jongs af aan voor hem betekend hebben. 

 

‘Al in mijn vroege kinderjaren, een leeftijd waarop alle andere kinderen over Prosper of Aesopus zitten te geeuwen, stortte ik mij op de boeken van Cicero, hetzij door natuurlijk instinct, hetzij op aandrang van mijn vader, die een buitengewone verering voor deze auteur had. Hijzelf had dan ook gemakkelijk ver kunnen komen, wanneer familiale verplichtingen zijn verheven geest niet in de weg hadden gestaan en de goede man, uit zijn vaderland verdreven en met een gezin belast, niet gedwongen hadden zich aan andere zorgen te wijden.Weliswaar kon ik op die leeftijd nog niets van de tekst begrijpen, maar een onbestemde zoetheid en welluidendheid der woorden, verborum dulcedo quaedam et sonoritas, hielden mij zozeer geboeid dat alles wat ik verder ook las of aanhoorde mij rauw en zeer onwelluidend voorkwam. Het betrof hier, dat geef ik toe, het oordeel van een kind, maar toch een oordeel dat niets kinderlijks had, als wij tenminste bij iets wat niet berust opverstandelijke overweging al van een oordeel mogen spreken. Het wonderlijke was dat ik ook zonder enig begrip van de tekst toch hetzelfde ervoer wat ik zoveel jaren later, nu ik de tekst wel tot op zekere hoogte begrijp, nog steeds ervaar. Mijn enthousiasme groeide met de dag en een tijdlang genoot mijn vroegrijpe ijver de bewondering en de steun van mijn vader. En ik, die op alle andere terreinen zeer sloom was, liet mij hier, zodra de bolster eenmaal opengebroken was, door niets meer weerhouden. Ik was spontaan bereid mijn natuurlijke behoeften tekort te doen, wanneer ik in ruil daarvoor van waar ter wereld ook boeken van Cicero kon bemachtigen. Zonder verdere prikkels van buiten af ging ik op de ingeslagen weg voort, totdatmateriële overwegingen het wonnen van mijn idealisme en mij dwongen tot de studie van het burgerlijk recht, waardoor ik, mijn God, mij moest bekwamen in de rechtsregels van het leenverkeer, van testamenten en van codicillen, van ontroerend goed buiten en binnen de staden mij moest afwenden van Cicero en zijn schilderingen van de heilzame wetten des levens.Aan deze studie besteedde, beter gezegd, verdeed ik zeven volle jaren. En om u een ietwat komisch en tegelijk tragisch voorval te vertellen: op een dag werden, ten gevolge van een merkwaardige, maar weinig genereuze overweging, al de werken van Cicero die ik had kunnen verwerven, alsmede enkele boeken van dichters, als zijnde obstakels voor een lucratieve studie, onder mijn eigen ogen opgediept uit de schuilplaatsen waar ik ze, juist uit angst dat zoiets zou gebeuren, verstopt had. Vervolgens werden ze, als gold het ketterse werken, in het vuur geworpen. Bij dat schouwspel kreunde ik alsof ik zelf aan de vlammen werd prijsgegeven. Ik zie nog voor mij, hoe mijn vader daarop bij het zien van mijn verdriet nog gauw twee al bijna door het vuur aangetaste boeken weggriste. Met zijn rechterhand had hij Vergilius en met zijn linker de retorische werken van Cicero te pakken, die hij mij, nog badend in tranen, met een glimlach toestak met de woorden: “Behoud deze hier als eenspaarzaam te gebruiken troostmiddel voor je hart en deze andere als hulpmiddel bij je rechtenstudie.”  Getroost met deze weinige, maar o zo belangrijke vrienden onderdrukte ik mijn tranen. Toen ik in de vroege jaren van mijn adolescentie mijn eigen baas werd, heb ik de wetboeken afgezworen en ben ik op mijn schreden teruggekeerd met een enthousiasme dat nog gegroeid was, doordat ook het genot vanwege de lange onderbreking aan intensiteit gewonnen had’.

 

 

Bron: http://www.murmellius.com/petrarca-en-cicero/hoofdstuk2.jsp#2.2debrieven.

 

Prelaat over de standen (1036)

 

'Deze der priesters, die afstand doet van de wereldse zaken, daar zij zich alleen met God bezighoudt, heeft verplichtingen tegenover de krijgers die haar gans veilig, de voor het priesterlijk leven nodige vrije tijd verzekert. Diezelfde stand heeft verplichtingen tegenover de landbouwers die, door hun arbeid, het voedsel verschaffen dat het lichaam zo nodig heeft. De landbouwers van hun kant worden dichter tot God gebracht door de gebeden der priesters en worden door de wapens der krijgers verdedigd. Zo ook worden de krijgers gevoed met de opbrengst der velden en zij ontvangen steun door de inkomsten der belastingen; terwijl de gebeden der godvruchtige lieden, die zij beschermen, de misdaden der wapens vergoeden.'

 

 

Uit: J. Demey, Geschiedenis in documenten (Amsterdam 1974), 66.

 

Reconquista volgens de Spanjaarden

 

Een Spaanse kroniek uit de dertiende eeuw

 

'Het moet bekend zijn dat een van de grootste daden die sinds het ontstaan van de wereld tot heden gebeurd zijn, de veldslag is die onze hoogedele koning Alfons van Castilië gewonnen heeft bij Las Navas de Tolosa. Naar schatting hebben de onzen bijna 200.000 Moren gedood. Aan onze kant zijn nauwelijks 25 soldaten gesneuveld.'

 

Uit het stadsrecht van Delft, 1246

 

 

'Ik, Willem graaf van Holland, maak aan ieder bekend dat ik na uitvoerig beraad met mijn edele en trouwe lieden aan mijn trouwe poorters van Delft de privileges heb verleend die in dit handvest zijn vervat en die ik en mijn opvolgers getrouw zullen onderhouden.

 

– De genoemde poorters zullen overal in mijn gebied tolvrijheid genieten op de goederen die zij hun stad zullen in- en uitvoeren.

 

– Wie poorter van Delft wil worden zal mij en mijn erfgenamen trouw zweren en aan de stad zal hij geven vijf schellingen, de schout vier penning en de bode twee schelling.

 

– Iedere misdadiger die door twee schepenen schuldig bevonden wordt, zal gestraft worden: hoofd om hoofd, oog om oog, lidmaat om lidmaat.'

 

 

 

Bron: Geschiedenis in documenten