Bronteksten bij de tijd van
Ontdekkers en Hervormers (1500-1600)
Beschrijving van een hagenpreek (1566)
door een Antwerpse magistraat (brief, 25 juni 1566)
‘Wij willen niet nalaten u ervan te berichten, hoe gisterennamiddag een vergadering is gehouden in het klein heesterbos van heer Hendrik van Berchem. Rond één uur kwam uit het kwartier van wijlen de heer Michiel van der Heyden een man, gekleed met lange mantel, vergezeld van tien tot twaalf personen met rapieren. Ze bezetten het veld, bezaaid met boekweit, drie bunders groot, dat Pauwels Raet in huur heeft, waartegen de huurder, wegens zijn schade, zich verzette. Desniettegenstaande hebben ze hetzelve, met meer bijgekomen volk, ingenomen en gans vertreden, zeggende aan Raet dat men hem zijn schade vergoeden zou. Maar toen de hoop fel aanwaste, vertrokken ze naar het vermelde heesterbos, stellende hun wacht op de vier hoeken. Waar een paar heesters bijeenstonden, waartegen men leunen kon, sloegen ze zoden op, en daar verscheen hun predikant, hebbende aan zijn zijde een flesje, waaruit hij tijdens het prediken soms dronk. Er waren ook zeven of acht personen te paard, één met twee zinkroeren aan zijn zadel, de anderen met rapieren. Achter het bos stonden vier heirbaanwagens met huiven, ledig, de paarden staande in het boekweitveld, door enkele jongens bewaakt, waarvan één met rapier. Naar wij konden vernemen waren de toehoorders meestendeels Walen en daaronder veel Fransen. Met de toeloop van volk van Berchem en elders, vanwege de nieuwigheid, was de hoop tenslotte wel vier- tot vijfduizend man sterk; meestal mannen, maar ook vrouwen, zelfs met jonge kinderkens die zij zoogden. Sommigen klommen op de heesters. Toen de predikant begon, zetten ze hem een vierkante bonnet op het hoofd. De vergadering duurde tot vijf uur. Soms werd er ook gezongen. Zijn ook gezien twee jonge manspersonen zonder baard, met twee jonkvrouwen, begeleid door drie of vier meiden. Een man, staande negen tot tien roeden van de predikant, verdietste voor hen het sermoen, omdat zij geen Waals verstonden. In het scheiden zegde de predikant dat men zaterdag naastkomend ook in het Nederlands prediken zou’.
Bron: W. Verrelst, Reformatie en katholieke herleving 16e-18e eeuw. (Amsterdam, 1974).
Brief aan Ferdinand en Isabelle van Vasco da Gama
'Allerhoogste verheven Prins en Prinses…
Uwe Hoogheden weten reeds dat wij aan onze edelman Vasco da Gama en zijn broer Paulo da Gama de opdracht hebben gegeven met vier schepen uit te varen voor een ontdekkingsreis en dat sedert hun vertrek nu twee jaar verstreken zijn. En daar de voornaamste reden voor deze onderneming evenals die van onze voorgangers was de dienst van de Heer onze God en ons eigen voordeel, heeft het Hem behaagd om de reis te bespoedigen. Door een der kapiteins hebben wij nu bericht ontvangen dat zij India hebben bereikt en het evenals andere naburige koninkrijken verkennen: dat zij op hun reis grote steden, grote bouwwerken en rivieren hebben aangetroffen en grote bevolkingen, door wie de gehele handel in specerijen en edelstenen wordt bedreven – welke goederen per schip worden vervoerd naar Mekka en vandaar naar Cairo, waarvandaan zij worden verspreid over de gehele wereld. Zij hebben hiervan een hoeveelheid meegebracht, waaronder kruidnagel, kaneel, gember, nootmuskaat en peper alsook andere soorten. Bovendien hopen wij, met de hulp van God dat de grote handel die nu de Moren van die landen rijk maakt, thans door onze maatregelen ten goede zal komen aan de bevolking van ons eigen koninkrijk, zodat voortaan het hele christendom in dit deel van Europa, deze specerijen en edelstenen in ruime mate ter beschikking zal hebben. Dit zal, met de hulp van God.. onze plannen en inspanningen ten goede komen (vooral wat betreft) de oorlog tegen de Moren.. '
bron: W. Verrelst, De renaissance. Documentatiemappen geschiedenis en maatschappij. (Antwerpen, 1984).
Brief van Columbus aan koning Ferdinand en koningin Isabella.
1493
'Ik weet dat het U genoegen zal doen te horen dat ik mijn onderneming tot een goed eind heb gebracht. En ik heb daarom besloten u deze brief te schrijven om u op de hoogte te stellen van alle gebeurtenissen tijdens mijn reis en de gedane ontdekkingen. Drieendertig dagen na mijn vertrek uit Cadiz, bereikte ik de Indische Zee, waar ik tal van dichtbevolkte eilanden ontdekte, die ik zonder verzet in bezit nam uit naam van onze doorluchtige vorst, door openbare afkondiging en met wapperende vlag… Zodra wij daar aankwamen, dat zoals ik zei Juana heette (Cuba), voer ik langs de kust een poos naar het westen en ontdekte dat het zo groot was en vermoedelijk geen eind had, dat ik niet mocht aannnemen dat het een eiland was, maar de kust van Cathay.'
Uit: Duncan Castlereagh, het tijdperk der grote ontdekkingen (Rotterdam 1971), blz. 166.
Uit het logboek van Columbus
'In het huidige jaar 1492 besloten uwe Hoogheden om mij, Christoffel Columbus, te zenden naar de genoemde streken van Indië om die vorst, die volkeren en plaatsen te bezoeken en om de kansen te overwegen hen tot ons heilige geloof te bekeren. Aldus kreeg ik de opdracht om niet, zoals tot nu toe de gewoonte was, over land naar het Verre Oosten te gaan, maar in westelijke richting te vertrekken langs een weg die bij ons weten tot op de huidige dag nog door niemand was bevaren.'
Belangrijkste van de 95 stellingen van Luther
"1 Vermits onze Heer en Meester Jezus Christus zegde: doe boete enz., wilde Hij, dat het hele leven van de gelovige boete zou zijn. […]
5 De paus wil en kan geen andere zondenstraffen kwijtschelden dan degene, die hij naar eigen goeddunken en volgens kerkelijke bepalingen heeft opgelegd. […]
20 Indien de paus dus volledige kwijtschelding van straffen toestaat, dan bedoelt hij daarmee niet gewoonweg alle straffen, maar enkele degene, die hij zelf opgelegd heeft. […]
21 Daarom vergissen de aflaatpredikanten zich als ze zeggen: de mens wordt door de aflaat van de paus van alle straffen bevrijd en zalig. […]
27 Een menselijke leer prediken zij, die zeggen: zodra het geld in het kastje klinkt, vliegt de ziel uit het vagevuur.[…] 32 Wie meent door aflaatbrieven zijn zaligheid te verzekeren, zal samen met zijn leermeesters voor eeuwig verdoemd zijn. […]
36 Ieder christen, als hij oprecht berouw heeft, heeft volledige kwijtschelding van straf en schuld, die hem ook zonder aflaatbrief toekomt. […]
43 Men moet de christenen leren, dat aan de armen geven of aan de behoeftigen lenen beter is dan aflaten kopen. […]
62 De ware schat van de Kerk is het allerheiligste evangelie van de heerlijkheid en de genade van God.[…] "
bron: W. Verrelst, Reformatie en katholieke herleving 16e-18e eeuw. (Amsterdam,1974).
Desiderus Erasmus: fragment uit 'Lof der Zotheid'
‘Holle hoofden onder de monnikskap’ (Lof der zotheid – Laus Stultitiae, 1508)
"Het dichtst tot hun geluk naderen zij die zich gewoonlijk ‘religieuzen’ en ‘monniken’ noemen, beide zeer onjuiste benamingen daar het merendeel van hen wel heel ver van de religie verwijderd is, en men van alle mensen hen wel het meest overal tegenkomt. Er zou niets ongelukkigers denkbaar zijn dan zij als ik hen niet op vele manieren te hulp kwam. Want hoewel allen dit slag mensen zó verfoeien dat men zelfs een toevallige ontmoeting onherroepelijk als een slecht voorteken beschouwt, zijn ze met zichzelf bijzonder ingenomen. In de eerste plaats achten zij het het summum van vroomheid als ze alle wetenschap mijden, zozeer dat ze zelfs niet kunnen lezen. In de tweede plaats: wanneer ze met hun ezelsstemmen in de kerken de psalmen uitbalken (die ze wel op het rijtje kennen, maar waar ze niets van begrijpen), dan denken ze waarachtig de oren der hemelingen bijzonder heerlijk te strelen. Ook zijn er enkelen onder hen die uit hun miserabele armoedigheid grof geld slaan en voor de deuren onder luid gebrul brood opeisen; ja, er is geen herberg, geen reiswagen, geen schip waar ze niet komen schreeuwen, stellig tot aanzienlijk nadeel voor de andere bedelaars. En op die manier willen die vriendelijke heren met hun armoedige kleren, hun gebrek aan ontwikkeling, hun boers optreden en hun onbeschaamdheid ons, naar ze beweren, weer aan de apostelen herinneren! Het leukste is echter dat ze alles volgens voorschrift doen, als het ware wiskundige formules hanterend die men niet straffeloos negeert. Bijvoorbeeld: hoeveel knopen er in de sandaalriemen zitten, van welke kleur de gordel is, hoeveel verschillende kleuren het kleed vertoont, van welke stof het is, hoeveel millimeter breed hun gordel is, van welke vorm, hoe groot de inhoud van hun kap, hoeveel vingers hun hoofdhaar lang is, hoeveel uren ze mogen slapen. Dat echter deze gelijkheid bij zoveel verscheidenheid naar lichaam en karakter zeer ongelijk is, dat is wel iedereen duidelijk. Op grond van deze onzin achten ze evenwel niet alleen bij zichzelf vergeleken anderen geen duit waard, maar ook verachten ze elkaar onderling. Het gevolg is dat deze lieden die de apostolische naastenliefde belijden, wegens een kleed met een andere gordel of om een iets donkerder bruin een vreselijke herrie schoppen’.
Bron: Erasmus, Lof der zotheid. (Vert. A.J. Hiensch) Het Spectrum (Utrecht, 1969).
Desiderus Erasmus over de bijgelovigen
'Maar ongetwijfeld behoort dat slag van mensen tot de onzen, die zich vermeien in het horen of vertellen van wonderen en gedrochtelijke leugens en nooit genoeg hebben van zulke verhalen, als er iets bovennatuurlijks in voorkomt over verschijningen, over spoken, over geesten, over de hel en over talloze andere mirakels van dit soort. Hoe meer zulke verhalen in strijd zijn met de waarheid, des te eerder vinden zij geloof en des te aangenamer kittelen zij de oren…'
Uit: Lof der Zotheid, hoofdstuk 40 (1509).
Desiderus Erasmus over de goede vorst
'Hij beloont de goeden en schenkt de boze vergiffenis wanneer hij zijn leven wil beteren. Geheel onbaatzuchtig wil hij niets liever dan zich verdienstelijk maken tegenover zijn onderdanen, en aarzelt niet, eventueel ten koste van zichzelf, voor hun voordeel te zorgen […]. Hij waakt steeds, opdat anderen ongestoord zullen kunnen slapen; hij gunt zich geen rust, opdat het land rustig zal kunnen leven en kwelt zich af met voortdurende zorgen om zijn onderdanen er voor te behoeden. Van zijn 'virtú' (deugd) is het heil van het algemeen afhankelijk. Dit is het beeld van de ware vorst.'
Bron: A.W. de Jongh, Erasmus' denkbeelden.
Dogmatische bepalingen van het Concilie van Trente (fragment, 1547)
Zitting VI – 13 januari 1547
Canon 4. Indien iemand zegt, dat de vrije wil van de mens, bewogen en aangewakkerd door God, op geen enkele wijze meewerkt door in te gaan op de wekroep van God, waardoor hij zich bereid maakt om de genade van de rechtvaardiging te bekomen, of dat hij zijn medewerking niet kan weigeren als hij wil, maar als een zielloos wezen niets kan doen en zich louter passief kan gedragen: hem treffe de banvloek.
Canon 5. Indien iemand zegt, dat sedert de zonde van Adam, de vrije wil van de mens verloren gegaan en uitgedoofd is, en dat hij nog slechts een woord is of een naam zonder reële inhoud, met één woord een fictie, door de duivel in de kerk binnengebracht: hem treffe de banvloek.[…]
Canon 9. Wie beweert, dat de goddeloze gerechtvaardigd wordt door het geloof alleen, in die zin dat niets anders nodig is om mee te werken met de genade tot het bekomen van de rechtvaardigmaking, en dat het geenszins nodig is zich voor te bereiden en zich open te stellen door een beweging van de eigen wil: hem treffe de banvloek.[…]
Zitting VII – 3 maart 1547
Eerste decreet. Canon 1. Indien iemand beweert, dat de sacramenten van het nieuwe verbond niet alle werden ingesteld door onze Heer Jezus Christus, of dat er meer of minder zijn dan zeven, namelijk het doopsel, het vormsel, de eucharistie, de biecht, het laatste oliesel, het priesterschap en het huwelijk, of ook dat één van deze zeven niet werkelijk en eigenlijk een sacrament is: hem treffe de banvloek.
Bron: W. Verrelst, Reformatie en katholieke herleving 16e-18e eeuw.(Amsterdam, 1974).
Een Beierse hertog over de lagere geestelijkheid
25 februari 1522
‘Zij vertoeven dag en nacht in openbare drankgelegenheden, bedrinken zich in gezelschap van leken, gedragen zich ongepast en lokken geweld uit… Het is ook meermaals vastgesteld dat priesters na zo'n drinkgelag zonder te slapen, naar het altaar gaan om de goddelijke diensten te volbrengen. Wanneer in een gemeente een kind, vrouw of man sterft, belasten zij de erfgenamen zo hoog voor het gebruik van de kerkhoven en de zielendiensten dat de armen mensen het ternauwernood kunnen opbrengen… Het is ook bij haast alle priesters in steden en dorpen de gewoonte geworden dat ze, zonder schroom, hun geliefden en kinderen in het openbaar bij zich hebben en deze naar huwelijks- en begrafenisplechtigheden en naar openbare drankgelegenheden meenemen…’
bron: X. Adams e.a., Geschiedenis.4T (Antwerpen, 1992). Met dank aan: http://users.skynet.be/historia/hertog.html
Een ooggetuige over de Beeldenstorm in Gent
Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelijk in Ghendt 1566-1568
‘De beeldenstormers vernietigden (in het klooster) alles, spaarden zelfs de vrouwenzitplaatsen in de beuken niet en verscheurden ontelbare boeken, zodat de straat vol papier lag. Vanuit de cellen werd zoveel papier in de Leie geworpen, dat het leek alsof er grote sneeuwvlokken in het water vielen. Andere boeken wierpen ze ongescheurd in de Leie, omdat ze te veel werk hadden. De rivier lag vol papier en boeken, die onnoemelijk veel geld hadden gekost. Het razende gepeupel liep door de cellen en de zolders. Ze braken er stenen potten, de kannen, de glazen en de stoelen, alles werd stuk gesmeten. Alle kaarsen vertrappelden ze, geen glasraam bleef heel. Op een onbeschrijflijke manier verwoestten ze de kerk. Niets bleef gespaard. In de refter en bierkelder dronken ze bier uit schotels, bekers en wat ze maar konden vinden, want ze hadden geen drinkgerei meegebracht, zodat ze soms, bij gebrek hun hoeden en bonnetten gebruikten. Heel het klooster was nat, overgoten met bier en andere dranken, die in het gedrang van het volk waren gemorst. In de kelder was het donker. Men deed niet eens de moeite om behoorlijk uit de biervaten te tappen. Overal werd er gemorst, zodat men tot over de enkels in het bier liep. Het geboefte onder hen, echt gespuis, wierp boter tegen de muur en strooide peper, kaneel, saffraan en dergelijke uit op de grond’.
bron: Marcus Van Vaernewijck, Van de beroerlijke tijden in de Nederlanden en voornamelijk in Gent 1566-1568 (Hasselt, 1966). in: J. Ulens en J. Neutelaers, Fundamenten 4 Nieuwe Tijd. (Leuven,1992).
Filips II doet Willem van Oranje in de ban (1580)
"[…] en wat ieder kan zien is, dat al deze verwarring en rampen, waar onze landen aan lijden veroorzaakt worden door deze boosaardige huichelaar, die al zijn geluk aanwendt tot het ongeluk van onze onderdanen. … Zolang hij zich binnen onze landen zal ophouden, zal daar geen vrede noch enige rust te verwachten zijn. Het is, nu we alles overzien, om al deze redenen billijk, redelijk en rechtvaardig: en daarbij gebruik makend van de autoriteit die we over hem hebben krachtens de eed van trouw en als soeverein van deze erflanden, en in het bijzonder acht slaande op zijn boosaardig handelen en op het feit, dat hij alleen het hoofd, de aanstichter en stimulans is van al deze onlusten, en de voornaamste rustverstoorder van al onze landen en staten, en in het kort: de algemene pest voor de Christenheid, dat we hem aanzeggen te zijn een misdadiger en verrader, en een vijand van ons en van onze landen.
[…] En wij doen hem in de ban en verbannen hem hiermede voor altijd uit al onze landen, staten, koninkrijken en heerlijkheden. Wij verbieden al onze onderdanen, van welke rang of stand die ook zijn, met hem te onderhandelen, bij hem te verblijven, met hem te spreken of contact te onderhouden in het openbaar of in het geheim, hem te ontvangen in hun huizen, hem te voorzien van levensmiddelen, drinken, vuur of anders van dienst te zijn, op straffe dat wij onze toorn over hem zullen doen komen.
[…] Wij beloven op ons woord van koning en als dienaar
van God, dat, indien er iemand, ongeacht of deze onze onderdaan is of niet, zich zo edel van gemoed in onze dienst en in die van het algemeen welzijn zou gedragen, dat hij op één of andere manier
dit bevel van ons zou kunnen doen uitvoeren, en ons zou verlossen van voornoemde pest, door ons deze dood of levend uit te leveren of door hem van het leven te beroven, wij hem en zijn erfgenamen
zullen belonen met een bedrag van 25.000 gouden kronen, naar keuze in grond of in geld. Indien hij een misdaad begaan had, hoe groot deze ook mocht zijn, beloven wij dat deze dan zal zijn
vergeven; indien hij niet van adel was, zullen wij hem in de adelstand verheffen op grond van zijn dapperheid; en voorzover hij zich heeft bediend van helpers, zullen wij ook deze belonen al naar
gelang zij zich verdienstelijk hebben gemaakt; wij zullen hun misdaden vergeven en ook hen in de adelstand verheffen."
Galileo Galileï over de waarneming
'Alleen blinden hebben een gids nodig in een open en vlak landschap. Bestudeer Artistoteles, maar lever jullie niet volledig over aan zijn gezag. Kom met bewijzen voor de dag, niet met teksten van autoriteiten; want we hebben te maken met de wereld van onze zintuigen, niet met een wereld van papier. In de natuurwetenschappen, waarvan de gevolgtrekkingen waar en noodzakelijk zijn, kunnen duizend Demosthenessen en duizend Aristotelessen niet tegen de feiten in waar maken wat vals is.'
bron: W. Verrelst, De Renaissance. (Antwerpen, 1984).
Gedicht over beleg en inname van Haarlem (1572)
Haerlem wat hebt ghy geleden,
Boven alle andere steden
Wat al ongelucken heeft
Uwe Burgerij beleeft;
In Belegeringh ellendigh
Honger, Sieckten langh bestendigh
Toegheseyt wiert wel ghenade
Maer belofte was u schade,
Burgers, Knechten, meenich Helt
Wurcht men, moort men, ongetelt,
Honderden men liet verdrincken,
Hondereden den hals afklincken
Het ontstaan van de Republiek der Nederlanden
'Men kan intussen volhouden dat de eigenlijke staatsorganisatie en staatsvorm van de jonge republiek meer het resultaat waren van improvisatie dan van bewuste wil of gericht streven. Nog tot ver in de 17de eeuw zou men het bestaan van een republiek als zodanig niet met bazuingeschal verkondigen. Een met een monarch versierde staatsvorm leek toch altijd mooier en legitiemer. Die monarch bleef echter ontbreken: omdat het geëxperimenteer met vreemde vorsten en landvoogden was mislukt, niet omdat men een overtuigd republicanisme aanhing.'
I. Schöffer, 'De Opstand in de Nederlanden', in: Geschiedenis der Nederlanden, deel 2 (Amsterdam, 1972), 175-112, aldaar 108.
Het Smeekschrift der Edelen (1566)
1566
'Mevrouw,
Men weet voldoende, dat in de gehele Christenheid steeds zeer bekend is geweest, zoals zij het ook nu nog is, de grote trouw van de volkeren van deze Nederlanden tegenover hun heren en natuurlijke vorsten, waarbij steeds de adel is vooropgegaan als één die nooit heeft gespaard noch lijf noch goed voor het behoud en de groei en de grootheid hiervan. […]Wij weten hoe de toestand in het land is. Daarom willen wij ons liever enige moeite getroosten, dan voor Uwe Hoogheid iets verzwijgen, dat later Zijne Majesteit de koning zou kunnen schaden en de orde en rust in zijn landen verstoren.[…]Wij twijfelen er niet aan, Mevrouw, dat alles wat Zijne Majesteit bevolen heeft over de inquisitie en strenge naleving van de plakkaten bedoeld is om voort te zetten wat wijlen Keizer Karel reeds met goede bedoelingen bepaald had. De ene tijd is echter de andere niet, en iedere tijd vraagt om eigen maatregelen. De genoemde plakkaten hebben, hoewel ze niet eens in alle gestrengheid werden toegepast, nu al enige jaren tot moeilijkheden aanleiding gegeven.Wij vrezen daarom, dat door het laatste besluit van Zijne Majesteit, waarbij hij nadrukkelijk beveelt, dat de inquisitie haar taak moet vervullen en de plakkaten in alle strengheid uitgevoerd moeten worden, de moeilijkheden zullen toenemen. Er zou wel eens een algemene opstand kunnen uitbreken, die tot een ineenstorting van alle landen kan leiden. De houding van het volk is reeds veranderd.[…]Om deze redenen smeken wij U nederig om in het belang van het land zo snel mogelijk een bekwaam persoon naar Zijne Majesteit af te vaardigen. Hij moet de koning van de toestand op de hoogte brengen en uit onze naam verzoeken maatregelen te nemen […]De plakkaten zijn de bron van alle moeilijkheden, wij vragen daarom deze op te heffen; niet alleen om de ineenstorting van deze landen te voorkomen, maar ook omdat het billijk is. Tevens verzoeken wij Zijne Majesteit zeer nederig andere voorschriften te geven volgens advies en met instemming van de Staten-Generaal. [..]Wij smeken Hare Hoogheid tevens, dat – terwijl Zijne Majesteit ons verzoek zal aanhoren en er over zal beslissen volgens zijn goed en rechtvaardig inzicht – Zij (de landvoogdes) ondertussen tegen het genoemde gevaar maatregelen neemt en de inquisitie en de uitvoering van de plakkaten opschort, tot dat Zijne Majesteit er anders over heeft beslist. Alzo zal zij goed doen. '
Bron: http://www.onsverleden.net/
Instructie van Filips II aan de commandant van de Armada (1588)
'Ik heb order gegeven dat men u van het Ministerie van Oorlog de nodige aanwijzingen verstrekt betreffende de verdeling van de prijsgemaakte schepen en de buit. Aan deze aanwijzingen moet gij u houden en ze nauwkeurig ten uitvoer brengen, zonder er in enig opzicht tegenin te gaan. Wat het slagleveren betreft, daartoe moet gij alleen overgaan als men op geen andere wijze de hertog van Parma de overtocht naar Engeland kan verzekeren. Als deze overtocht kan plaats vinden zonder met de vijand slaags te raken, doordat de vijand een andere koers heeft genomen of anderszins, dan doet gij beter hetzelfde doel met een onbeschadigd bijeengehouden vloot te bereiken. Als de vloot geen slag heeft geleverd, moet gij de hertog van Parma zesduizend Spanjaarden afstaan, zoals u bevolen is. Hebt gij evenwel slag moeten leveren, dan moet gij zoveel Spanjaarden geven als de verliezen, geleden bij de overwinning, welke wij van de Heer verwachten, u veroorloven af te staan. Als de hertog van Parma aan land gaat, moet gij met de Armada aan de mond van de Londense rivier voor anker gaan liggen, en die mond bezet houden. Met een deel van de Armada moet gij zorgen dat de verdere overtocht van Vlaanderen naar Engeland veilig kan geschieden. Gij kunt aan weerskanten laten kruisen.'
Bron: http://www.onsverleden.net/
Johannes Calvijn over de predestinatie (1536)
'God ontfermt zich over wie Hij wil, en Hij verhardt wie Hij wil" (Romeinen 9,18). Zie je, dat de apostel de twee enkel en alleen toeschrijft aan de beslissing van God? Kunnen we dus geen andere reden aangeven, waarom Hij de zijnen zijn barmhartigheid waardig acht dan dat het Hem zo bevalt, zo kunnen we ook voor de verwerping van de anderen niets anders dan zijn wil aanvoeren. Predestinatie noemen wij het eeuwige raadsbesluit van God, waardoor Hij besloten heeft, wat volgens Zijn wil met ieder mens moet geschieden. Hij heeft niet alle mensen onder dezelfde voorwaarden geschapen, maar de enen heeft hij voorbestemd voor het eeuwig leven, de anderen voor de eeuwige verdoemenis.'
bron: W. Verrelst, De Renaissance. (Antwerpen, 1984).
Karel V antwoordt Luther op de Rijksdag van Worms (19 april 1521)
‘Ge weet, dat ik afstam van de allerchristelijkste keizers van de edele Duitse natie, van de koningen van Spanje, de aartshertogen van Oostenrijk, de hertogen van Bourgondië. Zij allen zijn tot aan hun dood getrouwe zonen van de katholieke kerk geweest, verdedigers van het katholieke geloof, van de heilige gebruiken, decreten en gewoonten van de godsdienst. Dit alles hebben ze mij na hun dood als erfenis nagelaten. Naar hun voorbeeld heb ik tot dusver steeds geleefd. Zo ben ik ook nu besloten vast te houden aan alles wat er sinds het concilie van Konstanz heeft plaatsgevonden. Want het is zeker dat één enkele broeder dwaalt, als hij zich keert tegen de mening van de gehele christenheid, omdat die christenheid anders duizend jaar of nog langer zou moeten gedwaald hebben. Derhalve ben ik ook besloten mijn koninkrijken en heerlijkheden, vrienden, lichaam en bloed, leven en ziel in te zetten. Want het zou een schande zijn voor ons en voor u, gij leden van de edele Duitse natie, als door onze nalatigheid ook maar een schijn van ketterij en aantasting van het christelijk geloof in de harten der mensen zou binnensluipen. Nadat we gisteren hier de rede van Luther hebben gehoord, zeg ik u dat ik het betreur zo lang te hebben geaarzeld tegen hem op te treden. Ik zal hem nooit weer horen. Hij moge zijn vrijgeleide hebben! Maar ik zal hem voortaan als notoire ketter beschouwen en hoop dat gij allen als goede christenen hetzelfde zult doen.'
Bron: W. Verrelst, Reformatie en katholieke herleving 16e-18e eeuw. (Amsterdam, 1974).
Luther spreekt op de Rijksdag van Worms (18 april 1521)
‘Nu Uwe Keizerlijke Majesteit en Uwe Hoogheden een eenvoudig antwoord wensen, geef ik een antwoord zonder talmen of omhaal, en wel zo: alleen getuigenissen van de Heilige Schrift of overtuigende bewijzen kunnen mij in het ongelijk stellen. Want ik geloof noch de paus, noch de concilies alleen, omdat het zonneklaar is dat zij zich herhaaldelijk hebben vergist en zichzelf hebben tegengesproken. Ik kan alleen overwonnen worden door de Heilige Schriften die ik heb aangehaald. En aangezien mijn geweten gevangen is in Gods woord, kan ik en wil ik niets herroepen, omdat het bezwaarlijk, onheilzaam en gevaarlijk is om tegen het geweten in te handelen.De concilies kunnen dwalen en hebben gedwaald, dat is zonneklaar en ik zal het bewijzen.
God moge mij te hulp komen. Amen. Hier sta ik, ik kan niet anders.’
Bron: J.P. Guepin, Schokkende redevoeringen vert. T. Duquesnoy (Amsterdam, 1990).
Machiavelli: De Heerser (1513)
'Gij moet u dus goed voor ogen houden, dat er twee manieren van strijden bestaan: de ene met de wetten en de andere met geweld. De eerste manier behoort bij de mensen, de tweede is kenmerkend voor de dieren. Maar omdat de eerste manier dikwijls ontoereikend is, moet men tot de tweede zijn toevlucht nemen. Gezien dus het feit dat er een heerser gedwongen is het dierlijke in de mens ten nutte te maken, moet hij uit het dierenrijk de vos én de leeuw ten voorbeeld nemen. Want de leeuw is niet opgewassen tegen de valstrikken, en de vos niet tegen de wolven. Hij moet dus een vos zijn om de valstrikken te onderscheiden en een leeuw om de wolven angst aan te jagen. Zij die alleen maar een leeuw willen zijn, begrijpen de zaak niet goed. Een verstandig heer dus kan noch mag zijn woord houden, wanneer deze loyaliteit tegen hem zou worden uitgespeeld, en wanneer de motieven, die aan zijn belofte ten grondslag lagen, zijn weggevallen. Wanneer de mensen allemaal goed waren, zou dit een verkeer voorschrift zijn, maar omdat zij slecht zijn en hun woord tegenover u niet houden, behoeft u het ook niet tegenover hen te houden. Ooit heeft een heerser gebrek aan geldige motieven gehad om zijn woordbreuk goed te praten. Het is aan te tonen dat vele vredesverdragen en beloften geschonden zijn door de trouweloosheid van de machthebbers. Degene die het beste de vos wist te spelen, heeft het meeste bereikt. Maar het is noodzakelijk zijn vosseaard te camoufleren en goed te kunnen veinzen en ontveinzen. De mensen zijn zo simpel en gaan zó op in de noden van het dagelijks leven, dat iemand die er op uit is te bedriegen, altijd een slachtoffer vindt, dat zich laat bedriegen.'
Margaretha van Parma over het Smeekschrift (1566)
'Hare Hoogheid gehoord hebbend wat er wordt gevraagd en verzocht door de inhoud van dit verzoekschrift, is wel besloten iemand naar Z.M. te zenden om het hem voor te leggen en voor Haar alle goede diensten te doen, die Hare Hoogheid zal menen te kunnen dienen om Zijne genoemde Majesteit er toe te disponeren en te brengen om in te willigen het verzoekschrift van de smekelingen die op niets anders moeten hopen. […]Hare Hoogheid zal bevel geven, dat zowel door de inquisiteurs, op plaatsen, waar die tot nu toe al zijn, als door de rechters met discretie en matiging zal worden opgetreden, zodat niemand reden heeft zich erover te beklagen. Hare Hoogheid verwacht ook van de smekelingen, dat zij zich zodanig zullen gedragen, dat zij niet tot andere maatregelen gedwongen wordt. En men kan goede hoop hebben, dat door de goede diensten van Hare Hoogheid Z.M. ertoe gebracht zal kunnen worden om ook de gebieden, waar nu inquisitie is, hiervan vrij te stellen. De koning heeft zich immers hierover al uitgesproken naar aanleiding van het verzoek van de voornaamste steden van Brabant, dat zij niet met de inquisitie zullen worden belast. Hare Hoogheid zal des te vrijmoediger stappen ondernemen bij Z.M. om het bovengenoemde doel te bereiken, omdat ze het voor zeker houdt, dat de smekelingen niet van plan zijn om iets te vernieuwen op het punt van de oude godsdienst, die in deze landen wordt beleden, maar dat ze deze zullen handhaven en bewaren met al hun macht.'
Nicolaus Copernicus over het heliocentrisme (de aarde draait om de zon)
(De revolutionibus orbium coelestium, 1543)
'Na lang onderzoek ben ik eindelijk tot de overtuiging gekomen: dat de zon een vaste ster is. Dat ze omgeven is door planeten die om haar heen draaien en waarvan zij het middelpunt en de fakkel is; dat er behalve de hoofdplaneten nog planeten van de tweede orde zijn, die eerst als satellieten rond hun hoofdplaneten draaien en samen met hen rond de zon; dat de aarde een hoofdplaneet is, onderworpen aan een drievoudige beweging; dat alle verschijnselen van de dagelijkse en jaarlijkse beweging, de regelmatige terugkeer der seizoenen, alle wisselvalligheden van het licht en van de temperatuur van de atmosfeer die ermee gepaard gaan, het resultaat zijn van de wenteling van de aarde om haar as en van haar periodieke beweging rond de zon; dat de schijnbare loop der sterren slechts een optische illusie is, die teweeggebracht wordt door de werkelijke beweging van de aarde en door de schommelingen van haar as; dat tenslotte de beweging van de planeten aanleiding geeft tot twee soorten verschijnselen, die men zeer goed moet onderscheiden: de ene soort is het gevolg van de beweging van de aarde, de andere soort van de beweging van deze planeten rond de zon. Op die manier heerst de zon, als op een koningstroon gezeten, over heel de sterrenfamilie die haar omringt.'
bron: W. Verrelst, De Renaissance (Antwerpen, 1984).
Oproep van Willem van Oranje aan de bevolking in de Nederlanden (1568)
‘Het is alle inwoners van de Nederlanden bekend genoeg, hoe de Spanjaarden sedert lange tijd geprobeerd hebben het land naar welgevallen te regeren. Zij hebben de Nederlandse onderdanen bij Zijne Majesteit onder voorwendsel van ketterij zo belasterd, dat de koning de invoering van de inquisitie toegestaan heeft. Het gevolg hiervan is, dat de bevolking van enige steden in een onbezonnen wrevel in opstand gekomen is. De Spanjaarden hebben toen de zaak bij de koning zo weten te verdraaien, dat hij de Hertog van Alva met een Spaans leger gezonden heeft.
Het doel van de hertog is de onderdanen zonder onderscheid hard aan te pakken, goede zowel als slechte te verjagen, te beroven en ter dood te brengen. De Spanjaarden hebben, om ongehinderd hun tirannieke plannen te kunnen uitvoeren, het lang beloofde bezoek verhinderd, opdat Zijne Majesteit niet zou merken van de onschuld van zijn onderdanen. Het is niet nodig hier de gevolgen van de onduldbare inquisitie te vermelden. Want het is bekend genoeg, dat door deze inquisitie de eer, het leven, en bezit van iedereen afhankelijk is gemaakt … van iedere ellendeling of boosaardige verklikker.
Bovendien heeft de hertog Alva de rechten en privileges van het land opzij geschoven en zelfs de eden gebroken, die Zijne Majesteit zelf gezworen heeft. De goede onderdanen van de koning kunnen van Alva niets anders verwachten, dan voor de keus gesteld te worden om Jezus Christus te verloochenen of tot de marteldood veroordeeld te worden … .
Het is daarom volstrekt waanzinnig nog te vertrouwen op de bedrieglijke beloften van Alva. De graven Egmond en Horne zijn de deerniswekkende getuigen daarvan. Wij hebben de wapens opgenomen ter ere Gods, ter verbreiding van zijn Woord, ter bescherming van de gelovigen, ten dienste van de koning, ter bescherming van het land, ter verdediging van de vrijheid en de privileges … .
Dit hebben wij gedaan omdat wij nu inzien, dat de waarheid niet tot de koning doordringt, en omdat het ons door de trouwe onderdanen van Zijne Majesteit, zowel van de ene als van de andere religie dringend verzocht is. Wij zullen de wrede tirannie van de Spanjaarden bestrijden. …
Daarom is het noodzakelijk, dat alle goede onderdanen zichzelf helpen en zich nu … als ware dienaren Gods, van de koning en het vaderland en als bereidwillige verdedigers van de vrijheid tonen’.
Bron: http://www.onsverleden.net/
Over de moord op Willem van Oranje en diens laatste woorden
'In feite brachten diverse getuigen in de dagen na de moord verklaringen naar buiten die sterk op elkaar leken. Wel zijn er kleine variaties in wat de prins nu precies gezegd zou hebben. Zei hij in het Frans, Nederlands of Duits ("Acht Gott, erbarme dich meiner und des armen Volcks"). Zei hij één keer "mijn God" of twee keer achter elkaar? En zei hij: mijn god heb medelijden met het arme volk, met dit arme volk of met uw arme volk?'
Bart Funnekotter en Ewoud Sanders, 'Willem van Oranje was al op slag dood. De kogelgaten zijn echt, de plek van de moord klopt, maar de getroffen prins sprak niet', in: NRC Handelsblad, 2 april 2012, blz. 6.
Over ketters en andersdenkenden
'Wij bevelen en verbieden: dat niemand boeken of geschriften van Maarten Luther, Ulrich Zwingli, Johannes Calvijn of andere ketters in zijn bezit zal mogen hebben. Deze boeken mogen niet gedrukt worden of verspreid worden in kerken of op straat. Deze boeken zijn door de Heilige Kerk veroordeeld. Wij verbieden ook iedereen de Heilige Schrift in het openbaar of in het geheim te bespreken of te bediscussiëren. Alleen godgeleerden mogen dat doen. Het is ook verboden om in het openbaar of in het geheim de leerstellingen van genoemde ketters te spreken of te verdedigen.
De straf voor overtreding van deze bepalingen is: dat mannen met het zwaard gedood zullen worden en de vrouwen levend begraven zullen worden als zij hun dwalingen herroepen. Maar als zij hun dwalingen willen volhouden zullen deze ketters gestraft worden met de dood op de brandstapel. In alle gevallen wordt hun bezit in beslag genomen en verkocht. De opbrengst zal voor ons zijn.'
Bron: Artikel 36, 'Nederlandse Geloofsbelijdenis', 1561 door Guy de Baij, gec. in: Hans Ulrich, De opstand in de Nederlanden 1555-1588 (Doezum, 1994), 30.
Plakkaat van Verlatinge (1581)
1581
'De Staten-Generaal van de Verenigde Nederlanden aan allen die dit zullen zien of horen lezen, gegroet. Het staat voor iedereen vast, dat een vorst door God is aangesteld tot hoofd van zijn onderdanen om hen onder zijn hoede te nemen en te beschermen tegen alle onrecht, leed en geweld, zoals een herder zijn schapen moet beschermen, en dat de onderdanen niet door God geschapen zijn ten behoeve van de vorst, om hem in alles wat hij beveelt onderdanig te zijn en als slaven te dienen. Integendeel, de vorst is er ter wille van de onderdanen, zonder welke hij geen vorst is, om hen rechtvaardig en verstandig te regeren en te verdedigen, en hen lief te hebben als een vader zijn kinderen en een herder zijn schapen; hij zet zijn lichaam en leven op het spel om hen te beschermen. Wanneer hij dit niet doet, maar in plaats van zijn onderdanen te beschermen probeert hen te onderdrukken, overmatig te belasten, te beroven van hun oude vrijheid, privileges en oude gewoonten, en hen als slaven te bevelen en te gebruiken, moet hij dus niet beschouwd worden als een vorst, maar als een tiran. Dan staat het zeker zijn onderdanen vrij hem niet meer als vorst te erkennen -vooral nadat er in de Staten van het land overlegd is- maar hem te verlaten en in zijn plaats een ander tot soeverein te kiezen om hen te beschermen, zonder dat dit verkeerd is. Dit is des te meer toegestaan wanneer de onderdanen hun vorst niet hebben kunnen vermurwen door nederige betogen … en dus geen ander middel meer hebben om de aangeboren vrijheid van hen zelf en hun vrouwen, kinderen en nakomelingen te verdedigen en te beschermen. Hiertoe zijn zij volgens de wet der natuur verplicht goed en bloed op het spel te zetten.
[…] De meeste van al deze landen hebben immers hun vorst aanvaard op grond van voorwaarden, overeenkomsten en akkoorden; wanneer de vorst deze breekt, heeft hij ook rechtens de heerschappij over het land verbeurd. De koning van Spanje vergat na het overlijden van keizer Karel V zaliger nagedachtenis, van wie hij al de Nederlanden had geërfd, de diensten die deze landen en hun onderdanen zowel zijn vader als hem hadden bewezen.
[…] de Raad van Spanje […] of een aantal voorname leden daarvan, heeft de koning voorgehouden, dat het voor zijn reputatie en majesteit beter was om deze Nederlanden opnieuw te veroveren om er vrij en absoluut over te kunnen heersen (dat betekent hen naar eigen goed dunken te tiranniseren) in plaats van te regeren onder zulke voorwaarden en beperkingen als hij met een eed had moeten bevestigen toen hij de heerschappij over deze landen overnam. Op hun advies heeft de koning sindsdien met alle middelen geprobeerd om deze landen van hun oude vrijheden te beroven en hen in slavernij onder de regering van de Spanjaarden te brengen. […] Hij schreef zelfs dat hij van plan was in eigen persoon te komen om in alles tot ieders tevredenheid orde op zaken te stellen. … Hoewel hij niet bevoegd was over hen (Egmond en Horne) recht te spreken, liet hij hen in staat van beschuldiging stellen. Ten slotte liet hij hen, zonder hen volledig te horen, ter dood veroordelen en in het openbaar smadelijk terecht stellen.
… DAAROM MAKEN WIJ BEKEND dat wij, door de uiterste nood gedwongen, na onderling overleg en met algemene stemmen de koning van Spanje hebben verklaard en verklaren bij dezen ipso iure vervallen te zijn van zijn heerschappij, jurisdictie en erfelijke aanspraken op deze landen. …Wij verklaren bijgevolg alle ambtsdragers, rechters … van welke positie ook, voortaan ontslagen van de eed die zij de Koning van Spanje als Heer van deze landen misschien hebben gezworen, of zouden hebben moeten zweren. …
Gedaan in onze vergadering in 's-Gravenhage, de zesentwintigste juli 1581'
Uit een Spaans plakkaat tegen speculatie met graan (1571)
‘Alsoo wij alreede tot twee diversche stonden, sedert korten tijd herwaerts, doen uytroepen ende publiceren hebben, seeckere Placcaten ende Ordonnantien op 't stuk van den Grane, om de monopolien, 't uytvoeren ende verdieren van dien voor te komen en te verhoeden. Ende dat 't selfde niet jeghenstaende wij bevinden, dat in eenighe Provintien ende Landen van herwaerts-over die frauden, bedroch noch verdieringhe alsnoch niet en cesseeren, midts welcken wij benoodicht worden, daer inne scherpelijcker te versien enz.’
Bron: Kuttner, E., Het hongerjaar 1566. (z.p. 1979).
Vonnis voor een heksenverbranding
Brugge, schepenen, 6 juli 1532: Ghileyn Wouters
'Up den 6den dach van hoymaent in tjaer 1532, zo was Ghileyn Wouters, geboren van Varsenare, ter manynghe van den heere ende by vonnesse van scepenen van der stede van Brugghe, ghecondempneert gherecht te zyne metten viere an een stake ende alzoo ghebrocht te wordene van den live ter doot, daerof terstondt executie ghedaen was buten der Smedepoorte van deser stede up tGalghestic, ende dit al ter causen dat zekere langhen tyt hy hem zelven overghegheven hadde den viant van der helle ende zydert ten diverschen stonden ende menichfuldich waerven by middele ende hulpe van den zelven viandt diversche zaken ghedaen die verboden ziin in verminderthede van Gode almachtich ende contrarie ziine gheboden ende van der heleghe kerke, ende by speciale dat hy verzocht ende gheconfesseert heeft dat een persoon van ziinder secte by zulcke ongheoorloofde middelen eenen anderen persoon bringhen zoude van den live ter doot, de welcke anderen persoon daernaer ghestorven es, daerinne hy Ghileyn verblyt was, al niet lydelick zonder capitale punitie in exemple van anderen hemlieden van ghelycke te wachtene, alzoo dezelve Ghileyn dit al by zynen vryen wille ende buten alle banden van ysere end pyne ghekent hadde. Actum als boven.'
Bron: https://www.kuleuven-kulak.be/facult/rechten/Monballyu/Rechtlagelanden/Heksenvlaanderen/heksenindex.htm