Bronteksten bij de tijd van
Monniken en Ridders (500-1000)
Beowulf (fragment)
ca. 900 n.C. vert. uit het Oud-Engels
Hoort! De vorsten van ons volk, de Vecht-Denen,
waren vroeger maar wàt machtig –
welk een roemruchte daden verrichtten zij!
Scyld Scēfing ontnam scharen vijanden,
veel volksstammen vaak hun medebanken,
deed de Heruli huiveren, – hoewel hij toch
eerst
arm was aangetroffen. Anders werd daardoor zijn
bestaan,
goed ging het hem, hij groeide in glorie,
tot onderworpen was welke buur dan ook,
schatting verschuldigd was elke stam
rondom
over het walvispad: wat een koning!
Later werd een zoon geboren, gezonden door God
tot steun van de staat, een sterke knaap
in de veste; hij vernam de vreselijke
nooddruft,
waarin – zonder vorst – zij voorheen lang
hadden verkeerd; hiervoor gaf de Levenschepper,
overheer des hemels, hem eer op aarde;
beroemd was Bēowulf, verbreid zijn roep,
de zoon van Scyld in Scedeland.
Bron: http://www.janjonk.nl/data/anderwerk/beowulf_rijm.html
De oudste Nederlandse tekst
‘Hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hic enda thu wat unbidan we nu’
Dit is een Nederlandse zin, ook al is hij op het eerste gezicht nauwelijks meer te begrijpen. Het is dan ook zo ongeveer het vroegste Nederlands dat we kennen, zo’n duizend jaar oud. Letterlijk staat er: Hebben alle vogels nesten begonnen behalve ik en jij; wat wachten we nu, oftewel: 'Alle vogels zijn al aan het nestelen, behalve jij en ik; waar wachten we nog op?'
Het zijn waarschijnlijk twee regels uit een liefdesliedje; de oudste Nederlandstalige lovesong, zou je kunnen zeggen.
12e eeuw n.C.
Bron: http://www.literatuurgeschiedenis.nl/literatuurgeschiedenis.asp?ID=1
Einhard over Karel de Grote
Geschreven door Einhard, de 'biograaf' van Karel de Grote.
'Hij was een zeer actief in het helpen van de armen in die vormen van belangeloze liefdadigheid die de Grieken eleemosyna noemen. Hij gaf aalmoezen, niet alleen in zijn eigen land en in het koninkrijk waarover hij regeerde, maar ook overzee. […]
Karel had meer zorg voor de kerk van de heilige apostel Petrus in Rome dan voor de enige andere heilige en eerbiedwaardige plaats. In de schatkist van die kerk goot hij een groot fortuin aan gouden en zilveren munten en edelstenen. […]
Hij was een begenadigd en bloemrijk spreker. Wat hij wilde zeggen kon hij zeer duidelijk onder woorden brengen.'
Regels van Benedictus
ca 500
Dagelijks handwerk
Ledigheid is de vijand van de ziel. Daarom dienen de broeders zich op bepaalde tijden bezig te houden met handwerk en op bepaalde andere uren met geestelijke lezing. Wij menen de tijden voor beide als volgt te moeten indelen.
Van Pasen tot 1 oktober verrichten de monniken na de priem de nodige werkzaamheden tot een uur of tien. Van tien uur tot het uur van de sext wijden zij zich aan lectuur. Na de sext en de daaropvolgende maaltijd rusten ze op hun bed. Ze doen dat in alle stilte, en als iemand eventueel wil lezen doet hij dit op zo'n manier dat het niet storend is voor anderen. De none wordt wat vervroegd naar ongeveer half drie. Daarna doet men weer het nodige werk tot aan de vespers.
Als de omstandigheden ter plaatse of armoede het noodzakelijk maken dat zij persoonlijk de oogst binnenhalen, moeten zij daarover niet ontstemd zijn. Want dan pas zijn ze werkelijk monniken als ze leven van het werk van hun handen, zoals ook onze vaders en de apostelen. Maar `alles met mate', dit met het oog op de broeders die snel het hoofd laten hangen.
Van 1 oktober tot het begin van de vasten wijdt men zich tot acht uur aan lezen. Om acht uur bidt men de terts, waarna ieder tot de none aan de hem opgedragen taak werkt. Bij het eerste signaal van de none leggen allen hun werk neer en wachten tot het tweede signaal klinkt. Na de maaltijd wijdt men zich aan de eigen lectuur of aan psalmen.
Gedurende de vastenperiode wijdt men zich 's ochtends tot negen uur aan de eigen lectuur, waarna men tot vier uur aan de opgedragen taken werkt.
In die vastenperiode ontvangt ieder een boek uit de bibliotheek, dat van begin tot eind volledig gelezen wordt. Deze boeken worden verstrekt aan het begin van de vasten. Het is hierbij wel van groot belang om een of twee ouderen aan te wijzen, die op de uren waarop de broeders zich wijden aan lectuur rondgaan in het klooster. Ze moeten dan kijken of er niet ergens een broeder ten prooi is aan lusteloosheid en zit te luieren of te kletsen en zich niet concentreert op zijn lectuur, en daarmee niet alleen zichzelf tekortdoet maar ook anderen afleidt. Als zo'n broeder onverhoopt ergens wordt aangetroffen, krijgt hij een- en andermaal een vermaning. Betert hij zich niet, dan wordt hij openlijk berispt, op een manier die beducht maakt.
Een broeder zoekt geen contact met een andere broeder op de verkeerde uren.
Op zondag wijdt iedereen zich aan lectuur, behalve degenen die voor diverse taken zijn aangewezen. Als iemand zo ongeïnteresseerd en lui is dat hij niet wil of niet kan studeren of lezen, geeft men hem iets te doen zodat hij wat om handen heeft. Zieke of verzwakte broeders krijgen een werk of taak opgedragen waardoor ze niet met de handen over elkaar zitten maar ook niet door zware inspanningen overbelast of onwillig raken. De abt moet rekening houden met hun zwakte.
Uit: Vincent Hunink, De regel van Sint-Benedictus (Amsterdam 2000), blz. 48.
Capitulare de Villis (fragment)
Capitulare over vrije vazallen (816)
'Als een vazal zijn heer zal willen verlaten, dan zal hij hem mogen verlaten als hij tegenover hem één van de hierna genoemde misdaden zal kunnen bewijzen, te weten: in de eerste plaats als de heer hem ten onrechte heeft willen degraderen tot de status van een onvrije, in de tweede plaats als de heer heeft samengezworen tegen zijn leven, in de derde plaats als de heer overspel heeft gepleegd met de vrouw van zijn vazal, in de vierde plaats als hij met opzet een zwaard heeft getrokken en de vazal heeft aangevallen, in de vijfde plaats als de heer in staat is geweest om zijn vazal te verdedigen nadat hij manschap heeft gedaan en dit toch niet heeft gedaan.'
Leentrouw van een ridder
Verklaring tegenover een heer (8e eeuw)
'Omdat het bekend is, hoe weinig ik heb om mij te voeden en te kleden, heb ik een beroep gedaan op uw barmhartigheid. En u hebt mij toegestaan dat ik mij onder uw bescherming zou plaatsen. Dat heb ik gedaan onzer deze voorwaarden: u zult mij helpen met voedsel en kleding in ruil voor de diensten die ik u zal bewijzen. Ik van mijn kant moet u, zolang ik leef en zoals het een vrij man past, met krijgsdienst dienen en onderdanigheid betonen. Mijn leven lang mag ik mij niet aan uw gezag en bescherming onttrekken, maar ik zal onder uw gezag en bescherming blijven tot het einde van mijn levensdagen.'
Moord op Bonifatius
De moord op Bonifatius volgens Willibald:
Woensdagmorgen, 5 juni 754:
Een geweldige menigte vijanden drong met blinkende wapens, met speren en schilden, het kamp binnen. Toen stormden hen de mannen uit de tenten tegemoet, trokken wapen tegen wapen, en trachtten de heilige en tot de spoedige marteldood bestemden tegen het woedend geweld van het razende volk te beschermen. De Godsman echter verzamelde, zo gauw hij de aanval van de briesende hoop bemerkte, zijn gezellen bijeen, nam de relieken der heiligen die hij altijd met zich placht te voeren, trad uit de tent naar voren en verbood de knechten, hen berispend, de strijd. Terwijl hij … de leerlingen opwekte de martelaarskroon te verwerven, stortte de ganse woedende hoop der heidenen met zwaarden en in volle krijgsuitrusting zich op hen en hieuw de lichamen der heiligen neer.
Daarop wendden de heidenen zich, juichend de sterfelijke lichamen der nis, plunderden het kamp, verdeelden de opgeraapte have; doch ook de kisten in de waan een grote menigte goud en zilver gewonnen te hebben. Dan begaven zij zich naar de schepen waarin zich de dagelijkse levensbehoeften der geestelijken en knechten bevonden, alsmede een voor hetzelfde doel bestemde kleine rest wijn in nog gesloten vaten. Toen zij dit hoog gewaardeerde nat ontdekt hadden, begonnen zij onmiddellijk te drinken.
Citaat uit: De Rek, Van Hunebed tot Hanzestad, 112-113
Oproep tot de jihad (890)
Al-Baladhuri over Abu Bakr (ongeveer 890)
'Toen Abu Bakr had afgerekend met de afvalligen, besloot hij zijn troepen tegen Syrië te richten. Daartoe schreef hij aan het volk van Mekka, aan al-Ta’if, al-Yaman en alle Arabieren in de Najd en de Hijaz en riep hen op voor een jihad en maakte hen daarvoor enthousiast en ook voor de buit die ze op de Romeinen zouden veroveren. Daarom haastten de mensen zich uit alle richtingen naar Abu Bakr en naar Medina, zowel degenen die werden bewogen door hebzucht als degenen die hoopten op een goddelijke beloning.'
'Omdat deze vrome groep gevangenen onder de barbaren leefde, bekeerden zij velen van hen tot een vrome levenswijze en haalden zij hen over om het christelijke geloof aan te nemen in plaats van het heidense. Onder deze gevangenen waren de voorouders van Ulfilas. Het was deze Ulfilas die de uittocht van de vrome christenen leidde en hij was de eerste die onder hen tot bisschop werd benoemd.'
Verdrag van Verdun (843)
843
'Karel [de Kale] ontmoette zijn broers te Verdun om te onderhandelen. Daar werd de verdeling bepaald. Lodewijk kreeg alle streken aan de overkant van de Rijn en aan deze zijde de bisschoppelijke steden Spiers, Worms en Mainz met hun gouwen. Lotharius kreeg het hele gebied dat gelegen was tussen de Rijn en de Schelde tot haar monding; aan de andere zijde het Kamerijkse, Henegouwen, het land van Lomme en Mézières en de graafschappen die gelegen zijn langs de Maas tot aan de samenvloeiing van de Saône en de Rhône tot aan de zee met de graafschappen aan beide oevers. Daarenboven ontving hij Atrecht, waarvan zijn broer Karel vrijwillig afstand deed. Het overige tot Spanje werd aan Karel afgestaan.'
Uit: J. Demey e.a., Geschiedenis in documenten (Amsterdam 1974), blz. 64-65.
Vruchtbaarheidslied
Voordat de boer gaat ploegen bakt de vrouw een koek van verschillende soorten meel. De man begraaft de koek in de akker en zingt:
"Aarde, aarde, aarde. O aarde, onze moeder!
Moge vader hemel u schenken
wassende akkers, opwaarts groeiend,
zwanger van koren en overvloedig in kracht;
scharen van korenhalmen en van glanzend gewas
van bloesemende gerst
en van de groeiende witte tarwe
en de oogst van heel het land.
Doorvoede akker, breng voort voeder voor de mensen,
licht bloesemend. Het zij gezegend!"
Wachtendonkse psalmen
De Wachtendonckse psalmen zijn een vertaling van de Latijnse Vulgaattekst. Hieronder een gedeelte uit psalm 65, tegenwoordig 66.
2. Zingt voor God, heel de aarde, looft zijn naam, maakt zijn lot heerlijk
3. Zegt tot God: Hoe geducht zijn uw werken, Heer; vanwege uw machtige grootheid zullen uw vijanden u veinzend hulde brengen.
4. De hele aarde moge u aanbidden en u psalmzingen, moge uw naam loven
5. Komt en ziet de daden van God, geducht in zijn doen jegens de mensenkinderen
6. Hij die de zee in het droge verandert, te voet zullen zij de rivier oversteken; daar zullen wij ons in hem verheugen
7. die door zijn sterkte voor eeuwig heerst; zijn ogen slaan de volken gade; de weerspanningen zullen zich niet op zichzelf verheffen
8. Prijs, volken, onze God, en laat het geluid van zijn lof horen
9. Hij die mijn ziel tot leven bracht, en niet toelicht dat mijn voeten wankelden
Uit: Dr. M. v.d. Wal, Geschiedenis van het Nederlands, 94-95.
Citaat uit: De Rek, Van Hunebed tot Hanzestad, 187.