Bronteksten over de tijd van
Burgers en Stoommachines (1800-1900)
13e Amendement op de Amerikaanse grondwet (1865)
Sectie 1:
"Er zal geen slavernij of gedwongen dienstbaarheid in de Verenigde Staten bestaan, noch op enige plek waarover zij rechtsmacht heeft, behalve als straf voor een misdaad waarvoor de bestrafte regelmatig is veroordeeld."
14e Amendement op de Amerikaanse grondwet (1868)
Fragment van Sectie 1:
"Alle personen die geboren of genaturaliseerd zijn in de Verenigde Staten en onderworpen aan hun wetgeving, zijn burgers van de Verenigde Staen en van de deelstaat waar ze verblijven. Geen deelstaat zal enige wet maken of uitvoeren die de rechten en onschendbaarheden inperken van burgers van de Verenigde Staten."
15e Amendement op de Amerikaanse grondwet (1870)
Sectie 1:
"Het recht van burgers van de Verenigde Staten om te stemmen zal niet worden onthouden of ingeperkt worden door de Verenigde Staten of door enige deelstaat om reden van ras, kleur, of voorafgaande toestand van slavernij."
Aardbeving op Krakatau (1884)
18 januari 1884
'In de September aflevering van den vorigen jaargang van "De Natuur" komt een kort opstel voor over de vulkanische uitbarsting op het eiland Krakatau, van 20 Mei van het vorig jaar, en over een bezoek door een aantal nieuwsgierigen eenige dagen later per stoomboot aan dit eiland gebracht. Aan het einde van dit opstel wordt met enkele woorden melding gemaakt van de hevige uitbarsting van 26 Augustus, waarvan de eerste telegrafische gerichten toen juist in Europa waren aangekomen. Van deze ongekend en in haar gevolgen zoo ontzettende uitbarsting zijn thans een zoo groote menigte bijzonderheden bekend geworden, dat wij in staat zijn onzen lezers een zooveel mogelijk getrouw verslag daarvan te geven.
Het vulkanische eiland Krakatau ligt in het noordelijk deel van den zeeweg tusschen Java en Sumatra, de straat Soenda genaamd. Deze straat vormde steeds een zeer belangrijken zeeweg. Zij is ongeveer 23 uur lang en aan den zuidwestelijken ingang, die bepaald wordt door de zuidwestelijken punt van Sumatra, Vlakke Hoek genaamd, en de daartegenover gelegen landtong van Java, Eerste Punt genaamd, ongeveer twintig uur breed. De noordoostelijke uitgang is veel enger en besloten tusschen Varkenshoek, op Sumatra en Punt St. Nicolaas op Java; de straat is daar slechts ruim vier uur breed. Tusschen de beide genoemde voorgebergten van Sumatra liggen de Keizersbaai en de Lampongbaai. De daar tegenover gelegen kust van Java vertoont een paar inhammen, die den naam van Welkomstbaai en Peperbaai dragen. In het midden van de straat van Soenda ligt het eiland Krakatau met de beide kleinere eilanden: Verlaten eiland en Lang eiland. Sebessi en Seboekoe zijn twee eilanden, tusschen Krakatau en de zuidwestelijke punt van Sumatra gelegen. Halverwege tusschen Anjer en Punt St. Nicolaas ligt het eiland Merak, slechts door een zeer smalle straat van Java gescheiden. Eindelijk ligt in het nauwste deel van straat Soenda een groep eilanden, waarvan het grootste den eigenaardigen naam van Dwars-in-den-weg draagt.
Laat ons een aanvang maken met de mededeeling van hetgeen men tijdens de uitbarsting te Batavia en op eenige andere plaatsen op grooteren afstand ondervond. Wij zullen daarbij gebruik maken van de verslagen uit de verschillende dagbladen. Zondag 26 Augustus ongeveer 's middags om 12 uur, deed zich te Batavia weder het gedreun uit het westen hooren, dat snel in onrustbarende kracht toenam. In den namiddag te 4 uur of half 5, werd het geluid zoo hevig, dat een inmiddels opgekomen hevige donderbui geheel overstemd werd door het vreeselijke geluid van den vulkaan. Toen te 8 uur van het fort Prins Frederik het gewone nachtschot viel, dat anders door zijn gedreun menigen bewoner van Batavia hinderlijk is, geleek dat geluid voor de sinds uren aan die machtiger klanken gewende ooren, slechts den knal van een kinderpistool. Den geheelen nacht duurde het voort, alsof het zwaarste geschut in de onmiddellijke nabijheid werd gelost. De huizen dreunden vervaarlijk, en niemand dacht aan slapen.'
Bron: http://www.houwie.net/krakatau/krakatau1.html
Belgische Grondwet in fragmenten (1830)
[…]
art. 6 Er is geen onderscheid van standen in de Staat. De Belgen zijn gelijk voor de wet.
art. 7 De vrijheid van persoon is gewaarborgd. Niemand kan worden vervolgd dan alleen in de gevallen voorzien door de wet.[…]
art. 10 De woning is onschendbaar; geen huiszoeking kan plaatshebben dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft.
art. 11 Niemand kan uit zijn eigendom worden ontzet, dan voor het algemeen nut… en tegen billijke en voorafgaandelijke schadeloosstelling. […]
art. 14 De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan en de vrijheid zijn mening op elk gebied te uiten, zijn gewaarborgd.. […]
art. 17 Het onderwijs is vrij…
art. 18 De drukpers is vrij; de censuur kan nooit ingesteld worden
art. 19 De Belgen hebben het recht op vreedzame wijze en ongewapend te vergaderen…
art. 20 De Belgen hebben het recht zich te verenigen […]
art. 22 Het briefgeheim is onschendbaar…
art. 23 Het gebruik der in België gesproken talen is vrij.. […]
art. 25 Alle machten gaan uit van de natie…
art. 26 De wetgevende macht wordt gezamenlijk uitgeoefend door de koning, de kamer van volksvertegenwoordigers en de senaat […]
art. 29 De uitvoering, zoals ze door de grondwet is geregeld, behoort bij de koning.
art. 30 De rechterlijke macht wordt door de hoven en rechtbanken uitgeoefend. […]
art. 47 De kamer van volksvertegenwoordigers bestaat uit afgevaardigden rechtstreeks gekozen door de burgers die de bij de kieswet vastgestelde cijns betalen. […]
art. 63 De persoon van de koning is onschendbaar; zijn ministers zijn verantwoordelijk.
art. 64 Geen besluit van de koning is van kracht, tenzij het mede ondertekend is door een minister, die door zijn medeondertekening alleen, daarvoor verantwoordelijk wordt.
art. 65 De koning benoemt en ontslaat zijn ministers.[…]
art. 78 De koning heeft geen andere macht dan die welke de grondwet en de bijzondere krachtens de grondwet uitgevaardigde wetten hem uitdrukkelijk toekennen
bron: X. Adams en R. Geivers, Geschiedenis 5. (Amsterdam, 1993).
Brief van Dirk van Hogendorp aan Jacob van Lennep 25 april 1823
Amice!
Gij zult u misschien herinneren dat wij op onze laatste wandeling van Leyden naar 's Hage spraken, over de geschiktheid van een reisje te voet door ons land, om den landaart en de zeden en gewoontens der ingezetenen te leeren kennen. Reeds veele jaren ben ik verlangend geweest dit togtje te ondernemen, en hoop het dezen zomer te effectuëren, wanneer ik namentlijk iemand vinden kan die dit met mij wilde doen, en van wien ik vooraf overtuigd ben, met hem altijd een goede conversatie te kunnen onderhouden. Tot dat einde schrijf ik u dan dezen, hopende dat gij daartoe tijd en lust zult hebben. Aan het laatste zal het u, gelijk ik uit uwe gespekken meen opgemerkt te hebben, waarschijnlijk niet ontbreken. Het geen wij doen, moeten wij goed doen, en daarom ben ik gereed drie maanden uit te blijven. Wat de kosten betreft, oordeel ik dat wij ieder vijf honderd gl. nodig hebben. Deze som heb ik daartoe voor mijn aandeel over. Mijn voornemen zoude zijn een deel van Noordholland te doorwandelen, van Enkhuizen naar Vriesland over te steken, dan die provincie, Groningen, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, een deel van Noordbraband en Zeeland te zien. Hebben wij tijd en geld over kunnen wij nog een uitstapje in Vlaanderen doen. Wat den tijd van ons vertrek betreft zouden wij noch te vroeg noch te laat moeten gaan. Niet te vroeg omdat wij Noordelijk gaan en die provincien achterlijk zijn. Niet te laat omdat Zeeland het merkwaardigst is in den oogsttijd. Ik zoude dus gaarne tusschen den 14 en 20 Mei beginnen, daar wij volgens de gemaakte uitrekening, dan tegen het einde van July, of het begin van Augustus in Zeeland zijn zouden. Wat ons goed betreft denk ik een koffer te nemen, dat ik altijd naar de hoofdstad van de provincie, waar wij ons naartoe begeven, zenden zoude. Het nodigste goed zoude ik altijd bij mij dragen. Ik heb veel kennissen in de provincien, en ben daarbij in de gelegendheid, goede recommandatie brieven te krijgen, van welke gelegenheid ik gebruik zal maken. Zoo gij mede gaat, zult gij van uwe zijde dit zeker niet verzuimen. Wij zouden ons hier en daar somtijds zeer moeten behelpen. Redelijke herbergen zijn in de kleine steden van onze Noordelijke provincien schaars. Doch daar ben ik bereid toe. Gij kent mijn doel, waarom ik die wandeling ondernemen wil, en mijns inziens, moet, wanneer men een doel heeft, alles zich naar dit doel schikken. Ik hoop op dezen een gunstig antwoord van u te bekomen. Verlangt gij nadere inlichtingen, ben ik bereid u die te geven. Zoo gij besluit mijne propositie aan te nemen, zoude ik zelfs, zoo gij dit nodig oordeeldet, gereed zijn, zoo gij voor dien tijd niet in Leyden komt, eens op een der dorpen tusschen Amsterdam en den Haag bij elkander te komen, om daar nader het een en ander af te spreeken. Nochmaals, ik hoop een gunstig antwoord te verkrijgen. Wees zoo goed mijne Complimenten aan da Costa en Capadose te maken, en geloof mij steeds van harte, Uw toegenegen vriend
D. Van Hoogendorp
Bron: http://www.negentiende-eeuw.nl/vaarwel.html
Cecil Rhodes over het 'Engelse ras'
Cecil Rhodes (1853-1902) was de eerste minister van de Kaapkolonie. Hij was onvermoeibaar Brits imperialist en veroverde onder andere Rhodesië (het huidige Zimbabwe):
'Ik beweer dat wij het belangrijkste ras op de wereld zijn en dat het des te beter is voor het menselijke hoe groter stukken wij bewonen… Vermits God duidelijk het Engelssprekende ras tot zijn uitverkoren werktuig vormt… is het duidelijk dat Hij ook moet wensen dat ik alles doe wat in mijn vermogen ligt om aan dit ras zoveel mogelijk speelruimte en macht te geven'.
bron: X. Adams en R. Geivers. Geschiedenis 5. (Antwerpen, 1993).
Communistisch Manifest
De grondgedachte van het Communistisch Manifest : uit het voorwoord van F. Engels bij de derde uitgave van 1883
'De leidende grondgedachte van het 'Manifest': dat de economische productie en de daaruit noodzakelijk voortvloeiende maatschappelijke structuur van ieder historisch tijdperk de grondslag vormt voor de politieke en intellectuele geschiedenis in dat tijdperk; dat dienovereenkomstig de gehele geschiedenis een geschiedenis van klassenstrijd is geweest, strijd tussen uitgebuite en uitbuitende, overheerste en heersende klassen op verschillende trappen der maatschappelijke ontwikkeling; dat deze strijd thans echter een trap heeft bereikt waarop de uitgebuite en onderdrukte klasse (het proletariaat) zich niet meer van de haar uitbuitende en onderdrukkende klasse (de bourgeoisie) kan bevrijden kan zonder tegelijk de gehele maatschappij voor altijd van uitbuiting, onderdrukking en klassenstrijd te bevrijden – deze fundamentele gedachte behoort alleen en uitsluitend Marx toe.
Wanneer het proletariaat in de strijd tegen de bourgeoisie zich noodzakelijk tot klasse verenigt, door een revolutie zich tot heersende klasse maakt en als heersende klasse gewelddadig de oude productiekrachten opheft, dan heft het met deze productieverhoudingen de bestaansvoorwaarden van de klassentegenstellingen, de klassen in het algemeen en daarmee zijn eigen heerschappij als klasse op.'
bron: K. Marx en F. Engels, Het communistisch manifest. Bewerkte uitgave (z.p.1972). op: http://users.skynet.be/historia/marx.html
Communistisch Manifest in 3 fragmenten
Manifest van de Communistische Partij door Karl Marx en Friedrich Engels – 1848
(fragment1) ‘Een spook waart door Europa – het spook van het communisme. Alle machten van het oude Europa hebben zich tot een heilige drijfjacht tegen dit spook verbonden, de paus en de tsaar, Metternich en Guizot, Franse radicalen en Duitse politiemannen. Waar is de oppositiepartij, die niet door haar regerende tegenstanders als communistisch is gedoodverfd, waar de oppositiepartij die niet de meer vooruitstrevende mannen van de oppositie, zowel als haar reactionaire tegenstanders het brandmerkende verwijt van het communisme voor de voeten heeft teruggeworpen? Uit dit feit vloeien twee dingen voort. Het communisme wordt reeds door alle Europese machten als een macht erkent. Het is hoog tijd dat de communisten hun opvattingen, hun oogmerken, hun tendenties openlijk voor de gehele wereld ontvouwen en tegenover het sprookje van het spook van het communisme een manifest van de partij zelf plaatsen. Voor dit doel zijn communisten van de meest verschillende nationaliteit in Londen bijeengekomen en hebben zij het volgende manifest ontworpen, dat in de Engelse, Franse, Duitse, Italiaanse, Vlaamse en Deense taal wordt gepubliceerd’. […]
(fragment 2) De geschiedenis van elke tot nog toe bestaande maatschappij is de geschiedenis van klassenstrijd. Vrije en slaaf, patriciër en plebejer, baron en lijfeigene, gildenmeester en gezel, kortom: onderdrukkers en onderdrukten stonden in voortdurende tegenstelling tot elkaar, voerden een onafgebroken, nu eens bedekte, dan weer openlijke strijd, een strijd die telkenmale eindigde met een revolutionaire omvorming van de gehele maatschappij of met de gemeenschappelijke ondergang der strijdende klassen. In de vroegere tijdperken van de geschiedenis vinden wij bijna overal een volkomen indeling van de maatschappij in verschillende standen, een veelsoortige rangschikking van de maatschappelijke posities. In het oude Rome hebben wij patriciërs, ridders, plebejers, slaven; in de Middeleeuwen feodale heren, leenmannen, gildenmeesters, gezellen, lijfeigenen; en bovendien in bijna ieder van deze klassen nog bijzondere rangschikkingen. De moderne burgerlijke maatschappij, uit de ondergang der feodale maatschappij voortgekomen, heeft de klassentegenstellingen niet opgeheven. Zij heeft slechts nieuwe klassen, nieuwe voorwaarden van onderdrukking, nieuwe vormen van strijd in de plaats van de oude gesteld. Maar ons tijdperk, het tijdperk van de bourgeoisie, kenmerkt zich hierdoor dat het de klassentegenstellingen heeft vereenvoudigd. Meer en meer splitst zich de gehele maatschappij in twee grote vijandelijke kampen, in twee grote rechtstreeks tegenover elkaar staande klassen: bourgeoisie en proletariaat. […]
(fragment3) Na hoofdstuk 2 is de verhouding van de communisten tot de reeds opgerichte arbeiderspartijen vanzelf begrijpelijk, hun verhouding dus tot de Chartisten in Engeland en de agrarische hervormers in Noord-Amerika. Zij strijden voor het bereiken van de naastbij liggende doeleinden en belangen van de arbeidersklasse, maar zij vertegenwoordigen in de tegenwoordige beweging tegelijkertijd de toekomst van de beweging. In Frankrijk sluiten de communisten zich aan bij de socialistisch-democratische partij tegen de conservatieve en radicale bourgeoisie, zonder daarom afstand te doen van het recht, kritisch te staan tegenover de uit de revolutionaire traditie afkomstige frases en illusies. In Zwitserland ondersteunen zij de radicalen zonder voorbij te zien dat deze partij uit tegenstrijdige elementen bestaat, ten dele uit democratische socialisten in de Franse zin, ten dele uit radicale bourgeois. Bij de Polen ondersteunen de communisten de partij die een agrarische revolutie tot voorwaarde voor de nationale bevrijding maakt, dezelfde partij die de Krakause opstand van 1846 teweegbracht. In Duitsland strijdt de communistische partij, zodra de bourgeoisie revolutionair optreedt, gemeenschappelijk met de bourgeoisie tegen de absolute monarchie, de feodale grondeigendom en de kleinburgerij. Zij laat echter geen ogenblik na de arbeiders een zo helder mogelijk besef in te prenten van de vijandige tegenstelling tussen bourgeoisie en proletariaat, opdat de Duitse arbeiders de maatschappelijke en politieke voorwaarden, die de bourgeoisie met haar heerschappij tot stand moet brengen, als even zovele wapenen tegen de bourgeoisie kunnen richten, opdat na de val van de reactionaire klasse in Duitsland onmiddellijk de strijd tegen de bourgeoisie zelf kan beginnen. Op Duitsland richten de communisten voornamelijk hun aandacht, omdat Duitsland aan de vooravond van een burgerlijke revolutie staat en omdat het deze omwenteling onder verder gevorderde omstandigheden van de Europese beschaving in het algemeen en met een veel verder ontwikkeld proletariaat volvoert dan Engeland in de 17de en Frankrijk in de 18de eeuw, omdat de Duitse burgerlijke revolutie dus slechts het directe voorspel van een proletarische revolutie kan zijn. In één woord, de communisten ondersteunen overal iedere revolutionaire beweging tegen de bestaande maatschappelijke en politieke toestanden. In al deze bewegingen plaatsen zij het eigendomsvraagstuk, welke meer of minder ontwikkelde vorm dit ook moge hebben aangenomen, als de grondslag van de beweging op de voorgrond. De communisten werken tenslotte overal aan de vereniging en het onderling eens worden van de democratische partijen van alle landen. De communisten versmaden het, hun opvattingen en oogmerken te verhelen. Zij verklaren openlijk dat hun doel slechts kan worden bereikt door de gewelddadige omverwerping van iedere tot dusverre bestaande maatschappelijke orde. Dat de heersende klassen sidderen voor een communistische revolutie! De proletariërs hebben daarbij niets te verliezen dan hun ketenen. Zij hebben een wereld te winnen. Proletariërs aller landen, verenigt U!
Bron: http://www.vcp.nu/manifest/inh_man.htm
Fragment uit een reisverslag naar Londen (1827)
George Johannes Reekers.
dinsdag 22 Mei 1827
Met het voornemen om een Reisje na London te doen, Reden wij: De Heer G. Eldering, benevens deszelfs dogters Aletta en Jansje, De Heer Anthonie Bijvoet en schrijver deezes G.J. Reekers, op den 22 Mei 1827 in een zeer goed Char-à-bancs, van den Stalhouder G. Boer des morgens ten 9 uuren van Haarlem : allen waren wij bezield met de hoop op eene aangename en voorspoedige reis; en de dames E en ik vol van verwachting, en onder het maken van veele gissingen omtrent het schouwspel dat ons wagtte.Zo kwamen wij dan circa 6 uuren des avonds te Rotterdam; (want aan de Zwet hadden wij vertoefd om te eeten) kiezende voor ons logement, het alom bekende Klein-Schippershuis bij Donart & Hartman..
Al spoedig gingen de twee jonge Heeren er op uit om een of twee slaapplaatsen te bespreken op de Stoomboot de Koningin der Nederlanden, waarin wij nog gelukkig slaagden door de vriendelijke behulpzaamheid van den heer John Vink, de neef van den Heer Vink te Rotterdam een zeer hupsche jonge Engelsman door wien ik, schrijver dezes, zelfs van de geringste kleinigheid, die een vreemdeling in London zijnde behoort te weten, wierd onderrigt.Ook wierd ik aldaar voorzien van eene allervriendelijkste recommandatie bij zijne famielje in London, als meede van een onbepaalde crediet brief, om ingeval ik geld behoefde er dan gebruik van te kunnen maken.Aldus gemunieerd gingen wij opgeruimd en vrolijk naar ons Logement.
Een ieder die de eerstemaal zijns levens naar London gaat, is het geen wonder dat zo iemand de laatste nagt dat hij aan de vaste wal is, niet veel slaapt; nu zoo ging het dan ook met ons gezelschap, niemand kon slapen, allen hadden het hoofd vol: En bij onze eerste ontmoeting op den 23e Mei was de klagt algemeen onder ons van niet te hebben geslapen. Doch een goede kop thee, benevens een lekker ontbijtje, maakte ons weder frisch, en ten 8 uuren waren wij reeds op de Stoomboot voormeld. Dan nu ontstond er bij eenige van ons, eene andere vrees, namelijk die, van de gewone zeeplaag te zullen ondervinden: trouwens dit liep wel af.Met extra schoon weder voeren wij dan van Rotterdam. Dit overbekende schoongezigt en onze agtergelatene betrekkingen, veroorzaakte bij ons eene aangename egter niet te wederhoudene aandoening, en zelfs blonk er een stil traantje.
Spoedig egter, helderde ook onze Hemel geheel op; en andere genoegens namen met geweld de overhand: en nu ontbrak er niets aan niemand als geduld om alles behoorlijk gadeteslaan, wantoveral was het een heerlijk watergezicht. Eerst hadden wij het Zwarte Schiedam, vervolgens Vlaardingen, welke beiden van de Maas te zien niet onaardig zijn. Alverder Maassluis, maar alzoo wij digt langs den Briel voeren, kon men dit laatste niet van nabij beschouwen. Eindelijk de oude Brielstad gepasseert zijnde, kwamen wij langs Goeree in het ruime sop. Ook dit laatste punt verloren wij spoedig uit het oog: wij hadden dus nu de tijd om op ons gemak een Engelsch Break-fast , te gebruiken, dat wij dan ook bij verkiezing op het dek lieten brengen. Tot aan etenstijd ging de tijd spoedig om; onder een pijpje op het dek gerookt, vermaakten wij elkander op de best mogelijke manier, waartoe het gezelschap op de Stoomboot niet weinig bijdroeg: want dit hadden wij ook al niet veel beter kunnen verlangen.De eerste nieuwigheid die opmerking verdient, was de maaltijd: voor een Engelschman was dezelve vast heel lekker, maar ons beviel dezelve maar in 't geheel niet; trouwens wij hadden niet veel beweging gehad dus kon den honger bij ons niet groot zijn: enfin ce n'est pas tout comme chez noes zegt de franschman en hier meede zeg ik niet te veel.
Reeds gedurende de maaltijd begon de wind al vrij wat op te steken, en bleef aanhoudend fiks zuidwest blazen, egter vrij gelijkmatig; duidelijk kon men het aan de gang der Stoomboot gewaar worden; maar het hinderde ons niet, want tot 8 uuren des avonds bleven wij boven en alzoo er niet dan lucht en water tezien was ging ieder al van tijd tot tijd te kooi. Mijn plan was om des morgens tegen 3 of 4 uuren optestaan, dan de zon te zien opkomen en tegelijk de Engelsche kust te zien. (Volgens de gewone manier moet dit alzoo zijn.) Dan in de nagt groeide de wind tot eene kleine storm aan, die wel 3 uuren aanhield: de reis werd daardoor vrij wat vertraagd, zoo dat wij tweemalen stil moesten liggen. De boot slingerde nogal meer als ik wel eens, van Harlingen komende ondervonden heb. Mijn vriend Antonij wist er niets van, en zoude waarschijnlijk niet ontwaakt zijn, ware het niet door het omvallen en breken van eenig vaatwerk veroorzaakt geworden. Een van de dames was op dat ogenblik ook een weinig ziek, egter dit was maar voorbijgaande.
Bron: http://www.negentiende-eeuw.nl/vaarwel.html
Hendrik Wester: Geluk (1821)
Hendrik Wester, schoolopziener, schrijft over het brave kind:
'Ik wil een goed kind worden: ik wil braaf leren.
Een kind, dat braaf leert, zal ook verstandig worden.
Meester zegt: men moet elken dat wijzer en beter worden.
Verstand en deugd
versiert de jeugd.
Goede kinderen worden ook van alle brave menschen bemind.
Het beste kind
wordt meest bemind.
Ik wil graag gelukkig wezen.
Die wijs en deugdzaam is, wordt gelukkig.
Die traag is, leeft
niet vrolijk; en die
kwaad doet, leeft
niet gerust.
De deugd
Geeft vreugd'
In 't hart:
Die 't kwaad
Niet laat,
Heeft smart.
Bron: Hoofdstuk 1: Korte en nuttige leeslesjes en den smaak van kleine kinderen (1821)
Indianen en blanken over elkaar
1 Henry Knox, Minister van oorlog, op 7 juli 1789 in een voorstel aan het Congres:‘ In plaat van een menselijk ras uit te roeien moeten we proberen de Indianen van Noord-Amerika tot een beschaafd volk te maken.’
2 Cherokeeleiders in een verzoekschrift aan het Congres op 17 juli 1830 na het besluit van de regering het grondgebied van de Cherokees in Georgia te onteigenen: ‘ Wij (cherokees) hebben het recht om te leven op het land van onze voorouders, in het bezit van eeuwenoude voorrechten, rechten die erkend zijn door de regering van de VS.’
3 Twee opvattingen van president Andrew Jackson in 1833 in zijn jaarlijkse rede tot het Congres:a ‘ Het is zeker dat deze stommen (sloeg onder andere op de Cherokees) niet kunnen bestaan terwijl zij omgeven zijn door vestigingen von ons en voortdurend met ons in conflict zijn.’ b ‘ Zij hebben noch de intelligentie en de vlijt, noch fatsoensnormen, noch het verlangen zich te verbeteren, wat van groot belang is voor een gunstige verandering in hun bestaan.’
4 Ouray, een Indiaanse leider, die samen met een aantal andere Indiaanse leiders naar Washington was gekomen om te onderhandelen, zei in 1868 tegen een journalist: ‘ Een overeenkomst die een Indiaan sluit met de VS, is als de overeenkomst die een bizon sluit met zijn jagers, als hij doorboord is met pijlen. Alles wat hij kan doen, is gaan liggen en toegeven.’
Inhuldigingsrede Koningin Wilhelmina op 6 september 1898
Mijne Heeren, Leden der Staten-Generaal,
Reeds op jeugdigen leeftijd heeft God Mij door het overlijden van Mijnen onvergetelijken Vader tot den Troon geroepen, dien Ik onder het zoo wijze en zegenrijke Regentschap Mijner innig geliefde Moeder beklom. Na vervulling van Mijn achttiende levensjaar, heb Ik de regeering aanvaard; Mijne proclamatie heeft dit aan Mijn dierbaar Volk bekend gemaakt.
Thans is de ure gekomen, waarin Ik Mij, te midden van Mijne trouwe Staten-Generaal, onder aanroeping van Gods heiligen Naam, zal verbinden aan het Nederlandsche Volk, tot instandhouding van zijne dier- baarste rechten en vrijheden. Zoo bevestig Ik heden den hechten band, die tusschen Mij en Mijn volk bestaat, en wordt het aloude verbonden tusschen Nederland en Oranje opnieuw bezegeld. Hoog is Mijne roeping, schoon de taak, die God op Mijne schouders heeft gelegd. Ik ben gelukkig en dankbaar het Volk van Nederland te mogen regeeren, een volk klein in zielental, doch groot in deugden, krachtig door aard en karakter.
Ik acht het een groot voorrecht, dat het Mijne levenstaak en plicht is al Mijne krachten te wijden aan het welzijn en den bloei van Mijn dierbaar Vaderland. De woorden van Mijnen beminden Vader maak ik tot de Mijne: ,,Oranje kan nooit, ja nooit genoeg voor Nederland doen.’’ Bij de vervulling van Mijne taak heb ik Uwe hulp en medewerking noodig, Mijne Heeren, Leden der Volksvertegenwoordiging; Ik ben overtuigd dat Gij Mij die in ruime mate zult verleenen.
Laat ons samen arbeiden voor het geluk en den voorspoed van het Nederlandsche Volk. Dat zij Ons aller levensdoel! God zegene Uwen en Mijnen arbeid, dat strekke tot heil van Ons Vaderland.’’ Daarna hief koningin Wilhelmina haar hand omhoog en legde de volgende eed af: 'Ik zweer aan het Ne- derlandsche volk, dat Ik de Grondwet steeds zal onderhouden en handhaven. Ik zweer dat Ik de onafhan- kelijkheid en het grondgebied des Rijks met al Mijn vermogen zal verdedigen en bewaren; dat Ik de alge- meene en bijzondere vrijheid en de rechten van alle Mijne onderdanen zal beschermen, en tot instand- houding en bevordering van de algemeene en bijzondere welvaart zal aanwenden, welke de wetten te Mijner beschikking stellen, zooals een goed Koning schuldig is te doen. Zoo waarlijk helpe Mij God almagtig.'
Bron: www.deloodsboot.nl/oranjenassau/wilhelminaoranjenassau.htm
Jacob van Lennep: Dagboek van mijne reis (fragment)
Jacob van Lennep (1802-1868) Dagboek van mijne reis in 1823 door de provintiën Noord-Holland, Friensland, Groningen, Drenthe, Over-ijssel, Gelderland, Noord-Braband, Utrecht en Zeeland gedaan, van den 28sten Mei tot den 2den September.
Vertrek van Amsterdam – 1 Buiksloot, Huiskes, Sluis – 2 Saerdam; hut van Czaar Peter, Bulle Kerk -4 weg naar Purmerend – 5 Purmerend, Stadhuis, poort – 8 weg naar Monnikendam, Broek, Marken, Ilpendam; Monnikendam – 13 Edam, Oost huizen, Hoorn Bedelaarsgesticht, Schilderijen, tuintjens buiten de stad – 19 Weg naar Enkhuizen. Westerblokkel, Oosterblokkel, Westwoud, Hoogkarspel, Lutjebroek, Groote Broek, Bovenkarspel
Woensdag, 28 Mei.
Nadat ik met veel moeite mijn ransel met een hemd, twee paar kousen, eene das en muts en andere noodwendigheden volgepropt had, ging ik mijnen Vriend Van
Hogendorp, die in het Rondeel gelogeerd was, afhalen. Hem reisvaardig vindende, geleidde ik hem naar de Nieuwe Stads Herberg, waar wij te ½ 8 ure aankwamen. De morgenstond was heerlijk: het
onnoemlijk getal van schepen, wier wimpels op het zoele ochtendwindjen golfden, het zacht gegolf der Ystroomen, die de heerlijke moederstad van den handel kwamen begroeten, in de lachende
overkant leverden een treffend schouwspel op: dan, naar mijne gedachten, had de haven in dezen tijd van het jaar wel wat lediger mogen zijn, en met weemoed herinnerde ik mij de vroegere dagen,
toen Hollands vlag niet op het Y, maar in de verst afgelegene zeeën het meest te vinden was.
Te acht ure stapten wij in den Buikslooter, waar wij eenige Engelschen aantroffen, die zich naar Broek begaven: met aandacht beschouwden wij het begin van het Nieuw
Kanaal, dat zoo de uitvoering mogelijk is, zoo belangrijk voor Amsterdam en geheel Noordholland wezen moet. Onder het varen hoorden wij veel melding maken van den moord aan den aannemer Huiskes
gepleegd, den dag te voren, nabij Alkmaar. Deze man, had als wij naderhand hoorden, misschien in dit geval gelijk, maar had zich door slinksche wegen verrijkt en gehaat gemaakt, bestal het
gouvernement en zijne onderhoorigen, aan wie hij veel van hun loon afhield, en was zoo zeer overtuigd nooit een' natuurlijke dood te zullen sterven, dat hij altijd geladene pistolen met zich
droeg. In Noordholland kwamen wij in geen' kroeg noch herberg waar wij niet van hem hoorden spreken. – Te Buiksloot aangekomen, toonde ik aan van Hogendorp hoe bij den
geweldigen doorbraak der sluis die aldaar een jaar vroeger plaats had, een klein dijkje geheel Noordholland voor overstrooming behouden had. – Vandaar wandelden wij den kronkelenden dijk langs
naar Saardam; ter rechterzijde weidde ons oog in onafzienbare gras velden; ter linkerhand verhief zich Amsterdam in al haar pracht uit de baren. Na 7/4 uurs gaans verfrischten wij ons
te Saerdam in de herberg de Otter, en gingen de hut van Czaer Peter bezichtigen. Dezelve bestaat uit twee kleine kamertjens; (van welke het eene ten deele is
afgeschoten tot bedstede) en een zoldertje. Men toont er de stoel en tafel door dien grooten Vorst gebruikt, als ook de steen door den hedendaagschen Russischen Keizer boven den haard geplaatst,
ten opschrift voerend: Petro Magno Alexander. Naast deze steen is eeneandere gemetseld, ter gedachtenis van dit voorval; in dezelve prijkt de naam van Van Tets van
Goudriaen niet onaartig bij die der Vorsten.
Bron: Jacob van Lennep, Lopen met Van Lennep. Dagboek van zijn voetreis door Nederland. De zomer van 1823. Ingeleid en bewerkt door Geert Mak en Marita Mathijsen. Zwolle 2000. op: http://www.negentiende-eeuw.nl/vaarwel.html
Japanse grondwet in fragmenten (1889)
– Het Japanse rijk wordt bestuurd door een keizer uit het vorstenhuis dat enig is in eeuwigheid.
– De keizer is heilig en onschendbaar.
– De keizer is de opperste leider van de staat; hij heeft al de rechten van de soevereiniteit en oefent ze uit overeenkomstig de voorschriften van de grondwet.
– De keizer oefent de wetgevende macht uit met de goedkeuring van de keizerlijke Rijksdag.
– De keizer bekrachtigd de wetten; hij geeft opdracht ze te publiceren en ten uitvoer te brengen.
– De keizer is opperbevelhebber van leger en vloot.
Kinderarbeid in Eindhoven (1841)
Het gemeentebestuur van Eindhoven schrijft:
'Het gebruiken van kinderen van 12 jaar en ouder vinden we heel nuttig, zowel voor de fabrikant, als voor de kinderen en hun ouders zelf. De fabrikant gebruikt bij voorkeur kinderen van 12 jaar en ouder: 1 vanwege het lagere loon; 2 omdat ze handig en vlug zijn bij het aanleren van werkzaamheden; 3 omdat ze de eerste leerlingen zijn, waaruit later de beste werklieden gevormd worden. De ouders hebben daarbij het voorrecht, dat hun kinderen zich niet op straat lopen te vervelen en onder behoorlijk toezicht tot de arbeid worden gebracht, en dat zij door het dagloon van de kinderen genoeg inkomen hebben om voor zichzelf te zorgen.'
Kinderarbeid in Engeland
William en John Williams, resp. 13 en 12 jaar oud, werken in de koolmijn:
Wij karren de kolen waarbij de ene voor de wagen staat en trekt. Zoals wij werken er 28 jongens in de mijn… Wij gaan om zes uur 's morgens naar beneden en blijven er 12 uur. Wij werken dagelijks, uitgenomen op zondag. Iedere tweede week hebben we nachtpost. Deze begint 's zondags om 6 uur 's avonds. Er zijn geen vaste etenstijden in de mijn, maar we hebben genoeg tijd om te eten. We eten brood en kaas of boter en drinken thee, soms koud, soms warm. Spek en vlees hebben we niet in de mijn. Ons werk is zwaar en omdat de ruimte eng is moeten we liggend werken. Maar we zijn gezond en hebben geen ongevallen gehad. We wonen op ongeveer twee mijlen van ons werk. We kunnen alletwee wat Engels lezen. Dat hebben we op school geleerd. Soms gaan we naar de zondagsschool. Maar als we nachtdienst hebben, slapen we 's zondags om 's avonds om 6 uur met het werk te kunnen beginnen.
Philip Phillips, 11 jaar oud, werkt in de mijn:
Ik werk sinds twee jaar. Vooraleer ik naar hier kwam, heb ik een jaar lang in een andere mijn kolen gekard en een tijdlang de deur van de mijngang bewaakt. Sinds een jaar kar ik hier de kolen. Mijn vader is in de mijn omgekomen. Mijn moeder heeft zeven kinderen, van wie twee hier met mij werken. De ene leidt een paard in de mijn, de andere werkt bij een machine. John Morgan, 13 jaar oud, werkt in de mijn: Ik werk reeds sedert vier jaar. Ik zorg nu overdag voor het onderhoud van het vuur van de stoommachine. Ik werk van 6 tot 6, dikwijls ook tot 8 's avonds en heb iedere tweede week nachtpost. Ik krijg 10 pence per dag. Ik verlies niet veel tijd en ben zelden ziek. Ik ga naar de zondagsschool, maar kan niet lezen.
Isabel Wilson, 38 jaar:
Ik ben sinds 19 jaar gehuwd. Ik had tien kinderen. Zeven zijn nog in leven. Toen ik bij Sir John werkte, was ik kolendraagster. Dat was een uiterst vermoeiende arbeid. Ik had vijf miskramen en was nadien telkens erg ziek. Nu heb ik lichter werk. Mijn laatste kind werd op een zaterdagmorgen geboren. De vrijdag nadien was ik weer aan het werk. Ik werk sinds dertig jaar ondergronds zoals mijn man. Die heeft het nu aan zijn longen. Geen van de kinderen kan lezen… Ik kon het vroeger, maar ben het weer verleerd. Wanneer ik ga werken, doet mijn tien jaar oude dochter het huishouden. Zij zorgt ook voor het eten.
bron: X. Adams en R. Geivers, Werkboek Geschiedenis 5 (Antwerpen, 1993).
Lied van Schotse landverhuizers
Naar het Westen,
Naar het Westen,
Naar het land van de Vrijheid,
Waar de machtige Missouri naar de zee stroomt,
Waar een man een man is, ook al
moet hij hard zwoegen,
Waar zelfs de armsten de vruchten
van het land mogen plukken
Uit: A. Carnegy, My Life, blz. 45.
Lincoln's redevoering bij Gettysburg (1863)
Zevenentachtig jaar geleden hebben onze vaderen op dit continent een nieuwe natie gesticht, ontworpen in vrijheid, gebaseerd op de stelling dat alle mensen gelijk
geschapen zijn.
Op dit ogenblik zijn wij verwikkeld in een grote burgeroorlog en beproeven wij of die natie of enige natie, die berust op zo'n opvatting en zo'n ideaal, lang kan
blijven bestaan. Wij bevinden ons op een groot slagveld van die oorlog. Wij zijn gekomen om een deel van dit veld te wijden als een laatste rustplaats aan hen die hun leven hebben gegeven, opdat
deze natie zou leven. Het is in elk opzicht juist en betamelijk dat wij dit doen. Maar in ruimere zin kunnen we deze grond niet wijden, inzegenen, heilig spreken. De dappere mannen, die hier
hebben gevochten, hebben hem, dood of leven, al gewijd op een wijze waar wij niets aan toe kunnen voegen, noch iets aan kunnen afdoen. De wereld zal weinig aandacht schenken aan wat wij hier
zeggen en zij zal het niet lang onthouden, maar zij zal nooit kunnen vergeten wat dezen hier hebben gedaan. Voor ons, de levenden, is eerder de taak weggelegd om het werk te voltooien, dat zij,
die hier hebben gevochten, al op zo'n edelmoedige wijze zo ver hebben voortgestuwd. Het is eerder onze taak om ons te wijden aan de grote opgave die voor ons ligt – dat wij ons door deze vereerde
doden laten inspireren tot grotere toewijding aan de zaak waarvoor zij het uiterste aan toewijding hebben gegeven – dat wij hier plechtig besluiten dat deze doden niet tevergeefs gestorven zijn –
dat deze natie, met Gods hulp, in vrijheid herboren zal worden, en dat een regeringsstelsel van het volk, door het volk en voor het volk niet van de aarde zal verdwijnen.
Uit: J.W. Schulte Nordholt, Abraham Lincoln, 196.
Melting Pot in Amerika
'Ik zou je een gezin aan kunnen wijzen, waarvan de grootvader een Engelsman was, die getrouwd was met een vrouw uit Nederland. Hun zoon trouwde een Franse vrouw. Hun vier zonen hebben weer vrouwen uit verschillende landen.
Hier versmelten individuen uit verschillende naties samen tot één nieuw menselijk ras.'
Uit: M.G.J. de Crèvecoeur, Letters from an American Farmer, blz. 38.
Napoleon stelt het Continentaal Stelsel in (1806)
art 1 De Britse eilanden zijn in blokkadetoestand verklaard.
art 2 Alle handel en alle verkeer met de Britse eilanden is verbroken…
art 3 De handel met Engelse waren is verboden en alle waar die aan Engeland toebehoort of uit fabrieken of koloniën komt, zal in beslag worden genomen.[…]
art 7 Geen schip dat onrechtstreeks van Engeland of de Britse koloniën komt, of dat sedert de bekendmaking van dit decreet daar is geweest, zal in om het even welke haven worden binnengelaten.
bron: D. Demoen, Nieuwe Tijd en Nieuwste Tijd. 1648/1715/1870. (Amsterdam, 1982).
Napoleon op handen gedragen
Op het veld komt de keizer oog in oog met een soldaat.
'Ben jij niet geweest bij Rivoli?' 'Oui, sire.' 'En ben jij niet bij de piramiden bevorderd?' 'Oui, sire.' 'En heb ik je niet gezien bij Marengo, Austerlitz, Jena en Friedland?' 'Oui sire.' 'En ben je nog maar sergeant?' 'Oui sire.' 'Welnu, luitenant Dupont, uw keizer geeft u zijn eigen legioen van eer!' De oude snorrenbaard weent, de keizer knijpt hem vriendelijk in zijn wang, de troep brult: 'Leve de Keizer.'
Uit: J. Presser, Napoleon Historie en Legende (1950)
Oorlogsverklaring van de socialisten
Oorlogverklaring
Het Internationaal Comite
Bij monde van alle wel denkende mede burgers
verklaart hiermede openlijk den Oorlog aan de
bestaande macht en Rechts
vertooning en die zich niet ontziet naar willekeur
onrechtvaardig te handelen
zij vergeten de verbittering
onder het volk aangebracht
de uitspraak der rechtvaardigheid zal niet
gegrond zijn op afzetterij.
Staat op burgurs wapent u want het
UUR NADERT
Drukwerk uit 1885, geciteerd uit: Martin Schouten, De socialisten zijn in aantogt. De Nederlandse arbeidersbeweging in de negentiende eeuw (Amsterdam 1976).
Pamflet tegen het koningschap
NEDERLANDSCHE WERKLIEDEN!
Weg met het alles verslindende en niet goeddoende
KONINGSCHAP,
waarvan de Nederlandsche Pop in Den Haag
een vertegenwoordiger is.
Leve de volksman
F. DOMELA NIEUWENHUIS en alle reeds
onschuldig veroordeelden met hem.
De Nihilistenpers.
Oranjekleurig pamflet dat in de nacht van 26 op 27 juni 1886 in Amsterdam op de muren werd geplakt.
Geciteerd uit: Martin Schouten, De socialisten zijn in aantogt. De Nederlandse arbeidersbeweging in de negentiende eeuw (Amsterdam 1976).
Syllabus Errorum (de voornaamste dwalingen van onze tijd )1864
Door: Pius IX (paus 1846-1878) Samenvatting van de voornaamste dwalingen van onze tijd:
[…] 3 De menselijke rede, beschouwd zonder enige verhouding tot God, is de enige rechter over waarheid of onwaarheid; zij is haar eigen wet, zij heeft aan eigen natuurlijke krachten genoeg om het goed van mensen en volkeren te bewerken.[…]
5 De goddelijke openbaring is onvolmaakt, en dus onderhevig aan de gestadige en onbeperkte vooruitgang die volgt uit de vorderingen van de menselijke rede.[…]
15 De mensen kunnen de weg naar de eeuwige zaligheid vinden en deze zaligheid verkrijgen door de beoefening van om het even welke godsdienst.[…]
18 Het protestantisme is niets anders dan een verschillende vorm van dezelfde ware christelijke godsdienst, waarin men God even welgevallig kan zijn als in de Katholieke Kerk.
19 De Kerk is geen ware en volmaakte waarlijk vrije maatschappij; zij geniet geen eigen en bestendige rechten, haar door haar goddelijke Stichter verleend, maar het behoort de burgerlijke overheid toe de rechten van de Kerk en de grenzen binnen dewelke zij ze kan uitoefenen te bepalen.[…]
24 De Kerk heeft niet het recht geweld te gebruiken, zij heeft noch rechtstreeks noch onrechtstreeks tijdelijke macht.[…]
45 De leiding van de openbare scholen, waarin de jeugd van een christelijke Staat wordt onderwezen, uitgezonderd in zekere mate de bisschoppelijke seminaries, mag en moet worden toegewezen aan de burgerlijke overheid, op die wijze dat geen andere overheid het recht mag hebben zich te bemoeien met de tucht in de scholen, de verlening van graden, de keuze of goedkeuring van de leerkrachten.[…]
55 De Kerk moet gescheiden zijn van de Staat, en de Staat van de Kerk.[…]
76 De opheffing van de burgerlijke soevereiniteit die de H. Stoel bezit, zou de vrijheid en het geluk van de Kerk, en dit zelfs in grote mate, ten goede komen.
77 In onze tijd is het niet meer nuttig dat de katholieke godsdienst beschouwd worde als enige godsdienst van de Staat, met uitsluiting van alle andere.
78 Daarom is het terecht dat in sommige katholieke landen de wet erin heeft voorzien dat de vreemdelingen die er komen hun eigen erediensten publiek mogen uitoefenen.[…]
80 De Paus mag en moet zich verzoenen en een compromis sluiten met de vooruitgang, het liberalisme, en de moderne beschaving.
Bron: J. Demey en R. Dhondt, Onze tijd in documenten. (Lier, 1973).
Vrouwenarbeid in 1891
Een werkende vrouw in 1891:
''s Morgens om 4 uur stond ik op, dan zorgde ik eerst voor het eten, dat dan in bed werd gezet. Dan maakte in de kindertjes gereed en bracht die naar mijn moeder. Ik moest precies om 6 uur op de fabriek zijn, Wanneer ik dan kwart over 12 weer thuiskwam, was mijn eerste zorg het eten op het vuur op te warmen en de boel gauw wat op te knappen. Kam ik 's avonds van de fabriek, dan moest ik nog bij nacht en ontij gaan wassen en verstellen.'