Grondleggers van het Japanse rijk waren leden van de uji (clan) van de familie Yamato. Deze staatkundige eenheid ontstond ± 120 v. Chr. Al vanaf het begin waren er culturele banden met China. In 600 n. Chr. voerde keizerin Suiki het Boeddhisme in.In 645 vond de Taikahervorming plaats. Het Chinese keizerlijke systeem van een absolute heerschappij door middel van ambtenaren werd ingevoerd. In de achtste eeuw bevond de hoofdstad van Japan zich in de stad Nara. In die tijd beleefde het land een grote culturele bloeitijd. Tussen 800 en 1200 was de familie Fujiwara zeer invloedrijk. Deze familie liet de dochters uit eigen kring met de Japanse keizers trouwen en die keizers voortijdig afdanken, plaatste minderjarigen op de troon en liet leden van de eigen clan als regenten optreden. De Fujiwara's probeerden het land te beheersen door veel over te laten aan provinciale bestuurders. Zij overlaadden hen met gunsten en leengoederen. Die gouverneurs ontwikkelden zich tot een echte krijgsadel. Vooral gedurende de 12e eeuw was het daardoor erg onrustig in Japan. Tijdens deze Fujiwara-periode werden verschillende elementen uit het boeddhisme op een lijn gebracht met onderdelen van het oude Japanse shintoïsme.
Samoerai
In 1192 wist Yoritomo uit het huis Minamoto een einde aan de twisten tussen de verschillende krijgsheren te maken. Hij kreeg van de keizer het ambt van opperbevelhebber (sjogoen) en bestuurde namens hem het land. Dat was het begin van het sjogoenaat dat tot 1867 heeft geduurd. In 1192 begonnen de Japanse Middeleeuwen. In deze periode ( 13e eeuw) kreeg Japan te maken met pogingen van de Mongolen om het land binnen te vallen maar dankzij een tropische wervelstorm (een 'kamikaze') konden de Mongolen hun plan niet doorzetten.. De adellijke geslachten bleven tussen 1200 en 1600 veel macht houden. Vanaf deze periode worden ze aangeduid met de term "daimyo's". Zij hadden veel eigen personeel in dienst, o.a. ridders, die voor hen vochten. In die tijd werd onderscheid gemaakt tussen vier klassen. Bovenaan stonden de samoerai, die je kon herkennen aan hun zwaard. Daarbij hoorden alle belangrijke Japanners. Daarna kwam de boerenstand, die in aanzien stond vanwege de voedselproductie. Daaronder stonden de ambachtslieden en helemaal onderaan stonden de kooplieden. Deze periode duurde tot de komst van de Tokugawa's aan het einde van de 16e eeuw. In die tijd kwamen de eerste Portugese missionarissen naar Japan. Het christendom werd aanvankelijk welwillend ontvangen.
Desjima
In 1600 maakte Ieyasu Tokugawa zich van het sjogoenaat meester. Hij richtte een gecentraliseerde politiestaat op. Hij verplichtte de daimyo's een halfjaar lang aan het hof in Edo (het latere Tokyo) te verblijven en het andere half jaar door te brengen in hun provincie. Vrouw en kinderen moesten het hele jaar door in Edo blijven, Zo had de sjogoen hen in zijn macht. In 1615 verbood de regering het christendom en in 1639 werden alle contacten met het buitenland verboden. De Nederlanders mochten als enige Europeanen contact onderhouden via het eilandje Desjima in de haven van Nagasaki. Die periode van afzondering heeft geduurd tot 1867.
Meji-periode
In 1853 dwong de Amerikaanse commodore Perry de sjogoen de havens open te stellen voor westerlingen. Als reactie hierop werd het gezag van de sjogoen aan het wankelen gebracht. Keizer Mutsuhito (1867 – 1912) nam zelf de regering op zich. Tijdens zijn regeringsperiode, die bekend staat als de Meji-periode, werd het land in snel tempo gemoderniseerd. Daardoor kwam de structuur van de Japanse maatschappij sterk onder druk te staan, want de kooplieden, die traditioneel weinig aanzien hadden, werden economisch steeds belangrijker en de invloed van de samoerai en de boeren werd minder.