Jagen en vechten in de Middeleeuwen

In de Middeleeuwen gingen mensen vaak op jacht. Het was niet alleen een sport voor de rijken. Voor gewone mensen was vlees een belangrijk onderdeel van het dagelijks menu. Ook was het zo, dat wilde zwijnen en andere grote beesten veel schade aanrichtten aan gewassen op het land. Honden hielpen mee met de jacht en droegen soms zelfs een hondenharnasje tegen de gevaarlijke slagtanden van de zwijnen!

 

De ridder kon laten zien hoe goed hij was tijdens de jacht. Vrouwen mochten niet mee op deze grote jacht. Zij hielden zich bezig met kleine jachten, zoals de valkenjacht. De afgerichte valken joegen op vogels als fazanten, patrijzen en eenden, maar ook hazen en konijnen.

 

Een valkenier richtte de valken af. Hij deed dat ook bij haviken of buizerds. Nederland stond bekend om zijn goede valkeniers.

 

Kruisboog

 

Men had een keur aan wapens. Bijvoorbeeld het jachtzwaard, die aan beide kanten scherp was. Je had ook een zwijnenspriet, een stevige speer waarmee je een dier kon doodsteken. De kruisboog, die eerst met de hand werd gespannen maar later ook met een tandwiel, kon pijlen ver weg schieten.

De kruisboog kwam rond 1250 in gebruik. De Kruistochten hadden het wapen gewoongoed gemaakt. Was de boog eerst van beenderen gemaakt, later werd daar ijzer voor gebruikt. Met een kruisboog schiet je ongeveer één pijl per minuut, een paar honderd meter ver. Je kon zelfs door een harnas heen schieten.

Vooral voetsoldaten gebruikten stokwapens. Op een lange stok werden soms vreemde uitsteeksels gemaakt. Een voetsoldaat probeerde om een ridder van zijn paard te rukken. Dat kon bijvoorbeeld met de hellebaard, een lange stok met aan de ene kant een bijl en aan de andere kant een haak. Andere wapens met mooie namen: Morgenster, goedendag, strijdbijl en strijdkolf.

 

Harnas

 

Een ridder droeg een harnas, een vaak dure zaak. Voor het harnas werd een maliënkolder gebruikt; een hemd van gevlochten ijzeren ringetjes. Met een scherpe, smalle dolk kon je zo door het maliënkolder heen steken. Daarom werd vanaf 1200 het harnas steeds meer gebruikt. In de volgende eeuwen werd het een steeds moderner pak die wel 25 kilo kon wegen. Het harnas moest goed in de olie worden gezet, omdat het snel kon roesten. Een smid kon wel drie maanden werken aan een plaatharnas.

 

Kasteel

 

Het kasteel was een belangrijke uitvalsbasis voor een koning of heerser en was moeilijk te veroveren. Daarom werd een kasteel vaak belegerd. Vijandelijke troepen omsingelden het kasteel en sloten alle toegangswegen af. Met werptuigen, zoals een blijde, probeerde men spullen tegen of over de muren van het kasteel te gooien. Men gooide onder andere stenen, pijlen, bijennesten en dode beesten over de muren! Pas met de komst van de kanonnen aan het einde van de Middeleeuwen kon je een kasteel makkelijker veroveren.

De eerste kanonnen ontstonden rond 1350 en vuurden zware stenen of ijzeren kogels af. Stenen kogels gingen snel kapot, al voor het schieten. Ook loden kogels werden gebruikt. Het laden van een kanon was een lastige klus. Op één dag loste je soms maar twee schoten!

 

Bronnen:
Saskia Smit, Ridder Roderik. Een middeleeuws avontuur (Haarlem 2000).

Weblinks:
http://www.legermuseum.nl/
http://www.liebaart.org/kruisb_n.htm