Historische vaardigheden

Wie werkt met geschiedenis, maakt gebruik van historische vaardigheden. Dit is de manier waarop je het verleden benadert.

We geven hieronder een uitleg van de volgende vaardigheden:

 

Betrouwbaarheid van Bronnen
Feiten en Meningen
Indelen van het verleden
Inleving
Onderzoek doen: gebruik van bronnen
Onderzoek doen: hoe schrijf je?
Onderzoek doen: noteren van bronnen
Onderzoek doen: soorten bronnen
Onderzoek doen: vragen stellen
Onderzoek doen: betrouwbaarheid van websites
Oorzaken en gevolgen
Standplaatsgebondenheid
Verandering en continuïteit

 

Betrouwbaarheid van bronnen

Als je het verleden bestudeert, maak je vaak gebruik van bronnen. Maar hoe bepaal je of je de bronnen kunt vertrouwen?

Stel jezelf een aantal vragen. Eerst over het soort bron:
– is het een geschreven bron of een ongeschreven bron?

Daarna bekijk je wanneer de bron is gemaakt.
– is de bron afkomstig uit de tijd zelf?
– wanneer is het geschreven?

Vervolgens ga je in op de maker van de bron:
– wie heeft de bron gemaakt?
– met welk doel is de bron gemaakt?
– kun je nagaan waar de informatie uit de bron vandaan komt?

Als laatste bekijk je de inhoud van de bron:
– Worden er feiten of meningen gegeven?
– Heeft de maker bepaalde vooroordelen?
– Zijn er tegenstrijdigheden, kun je gegevens uit de bron vergelijken met andere bronnen?
 

Feiten en meningen

Een feit is iets wat is bewezen. Je kunt er niet van over mening verwisselen. Het is bijvoorbeeld een feit dat de Tweede Wereldoorlog werd uitgevochten tussen 1939 en 1945.
Je kunt echter van mening wisselen over wie de Tweede Wereldoorlog heeft veroorzaakt, of dat het voorkomen had kunnen worden. Daarover hebben we onze eigen mening. Over meningen is dus niet iedereen het met elkaar eens. Als Hitler er niet was geweest, was er dan ook geen Tweede Wereldoorlog geweest?

Onderscheid maken
Het is belangrijk dat als je het verleden bestudeert het verschil weet tussen feiten en meningen. Een historicus die een boek schrijft, haalt heel veel feiten aan. Echter, hij maakt van de feiten een eigen verhaal. En in dat verhaal zitten vaak meningen. Het is belangrijk dat als je bronnen bestudeert je hiervan bewust bent.
Let erop dat soms feiten worden gepresenteerd als meningen. Het is belangrijk je af te vragen of datgene wat je leest en/of ziet ook werkelijk waar is. Wees altijd kritisch naar een bron.
 

Indelen van het verleden

Bij het vak Geschiedenis leer je een overzicht te vormen van belangrijke personen en gebeurtenissen uit het verleden. Je kunt deze ook in de tijd plaatsen. Het is van belang dat je bijvoorbeeld een tijdbalk kunt maken, of een kaart met gegevens over gebeurtenissen.
Je leert het verleden op verschillende manieren in te delen. Dat kan met behulp van periodes of bijvoorbeeld Tien Tijdvakken.  We hebben de volgende tijdvakken:
-tijd van jagers en boeren
-tijd van grieken en romeinen
-tijd van monniken en ridders
-tijd van steden en staten
-tijd van ontdekkers en hervormers
-tijd van regenten en vorsten
-tijd van pruiken en revoluties
-tijd van burgers en stoommachines
-tijd van wereldoorlogen
-tijd van tv en computer

Ook kun je een onderscheid maken tussen jaren, eeuwen, tijdvakken, periodes en jaartellingen.

Periodisering en tijdsindelingen staan niet vast. Je kunt er verschillend over denken. Is bijvoorbeeld de val van het Romeinse rijk ècht het einde van de Oudheid? Vormde de uitvinding van de stoommachine werkelijk een breukpunt?
Daarnaast kijk je naar de indeling van de maatschappij in de loop van de geschiedenis.

Er zijn een aantal samenlevingstypen:
– de samenleving van jager-verzamelaars
– de landbouwsamenleving
– de landbouwstedelijke samenleving
– de industriële samenleving
– de informatiesamenleving
 

Inleving

Sommige opvattingen uit het verleden zijn niet meer toe te passen op het heden. We kunnen ons bijvoorbeeld nauwelijks de tijd voorstellen waarin mannen werden gezien als hoofd van het gezin en vrouwen geen inspraak hadden in het bestuur.
Als je het verleden bestudeert, zul je je moeten inleven. Opvattingen, normen en waarden veranderen in de loop van de tijd. We moeten ons daarvan bewust zijn. Soms veroordelen we deze opvattingen, zonder na te gaan of dit terecht is.
Kruip dus in de huid van mensen, leef je in.
 

Onderzoek doen: gebruik van bronnen

Nadat je voor een onderzoek vragen hebt gesteld (hoofdvraag en deelvragen), ga je bronnen raadplegen.
Je hebt veel verschillende soorten bronnen:
– boeken en tijdschriften
– encyclopedieën
– websites en weblogs
– maar ook verhalen van personen, en allerlei overblijfselen uit het verleden, zoals begraafplaatsen en monumenten

Het belangrijkste is dat je weet dat er voldoende te vinden is over je hoofdvraag. Maak daarom eerst een korte verkenning van de beschikbare literatuur en bronnen. Gebruik niet alleen internet. Het blijkt dat boeken en andere bronnen vaak een minstens, zo niet beter beeld kunnen geven van je onderwerp.
 

Onderzoek doen: hoe schrijf je?

Een doodzonde is het gebruik van sites waarop samenvattingen van leerlingen staan. Niet alleen is de kans heel groot dat deze artikelen fouten bevatten, maar je gebruikt een samengevatte bron die je vervolgens zelf ook weer zult samenvatten.

Hoe maak je van die hoeveelheid van informatie die je hebt gevonden in bronnen een eigen verhaal? Dat is voor velen een moeilijke vraag.
– In geval van digitale bronnen (websites, weblogs, bestanden) verzamel je alle informatie in een word-bestand. Je print dit uit en onderstreept de voor jou belangrijke onderdelen. 
Zorg wel dat je elke keer duidelijk noteert waar je je bron vandaan hebt.
– In geval van boeken en tijdschriften (en andere) maak je kopieën. Je legt een map aan met de informatie die je gevonden hebt. Daarna onderstreep je die dingen die voor je verhaal belangrijk zijn. 
Zorg wel dat je elke keer duidelijk noteert waar je je bron vandaan hebt.
Nadat je je informatie verzameld hebt, de belangrijkste zaken onderstreept hebt, kijk je welke zaken aansluiten bij je hoofd- en deelvragen.
Daarna maak je van de onderstreepte zaken je eigen verhaal. Zorg dat alles wat je opschrijft, ook door jezelf wordt begrepen.
Als iemand bijvoorbeeld een zin opschrijft als het volgende: "De man met een behoorlijk standsbesef uitte zijn negotie voor het verleden in een grote verzamelwoede van filatelie", zul je zeker door een andere lezer gevraagd worden wat hier in hemelsnaam staat omschreven.

We geven je dus de volgende tip: Schrijf nooit zinnen of woorden op die je zelf ook niet snapt.
 

Onderzoek doen: noteren van bronnen

Als je een onderzoek hebt gedaan, is het belangrijk dat je kunt laten zien waar je je bronnen vandaan hebt. 
Je maakt dus een literatuurlijst: een lijst met geraadpleegde literatuur en bronnen.
Een literatuurlijst bestaat uit verschillende rubrieken. Hieronder staat een fictieve literatuurlijst:

Boeken:
Houten, J. den, De Tweede Wereldoorlog (2009), blz. 40-50.
Het boek is onderstreept.

Tijdschriften:
Houten, J. den, 'De Tweede Wereldoorlog', in: Historisch Nieuwsblad (nr. 2, 2009), blz. 40-50
Het artikel staat tussen een aanhalingsteken en het tijdschrift is onderstreept.

Websites:
Houten, J. den, 'De Tweede Wereldoorlog', op: www.geschiedenisplein.nl, geraadpleegd 1 maart 2009.
Het heeft geen zin een volledige url dat uit meerdere zinnen bestaat, te raadplegen. 
Noteer de hoofdurl en de datum waarop je de site hebt bekeken.

Bovenstaande informatie is geschikt gemaakt voor leerlingen. Op hogescholen en universiteiten kan de manier van annoteren verschillen.
 

Onderzoek doen: soorten bronnen

Welke soorten bronnen zijn er? We sommen een aantal op, maar weten dat we niet compleet kunnen zijn:
– boeken
– encyclopedieën
– kranten
– tijdschriften
– dagboeken
– documenten
– atlassen
– folders en brochures
– foto's
– grafstenen, begraafplaatsen
– cartoons
– affiches en posters
– schilderijen
– gebouwen
– landschappen
– dia's
– video en dvd
– internet
– films, tv, series
– deskundigen, geïnterviewden
– ooggetuigen(verslagen)
– docenten
– muziek(teksten)
– radio
 

Onderzoek doen: vragen stellen

Het doen van een (kort) onderzoek is een vaardigheid die uitstekend bij het vak geschiedenis hoort. Een onderzoek gaat uit van een hoofdvraag en deelvragen. De hoofdvraag moet probleemstellend zijn.
Er zijn verschillende soorten vragen:
– beschrijvende
– verklarende
– waarderende
– hypothese

In je hoofdvraag ga je uit van een onderwerp, een plaats en een tijd. Bijvoorbeeld: Waarom werd Willem van Oranje tijdens de Nederlandse Opstand een leidend figuur? In de vraag is het onderwerp (Nederlandse Opstand), de plaats (Nederland) en de tijd (de Opstand) genoemd.
De vraag valt dan uiteen in deelvragen. Deze vragen helpen je de hoofdvraag te beantwoorden, zoals bijvoorbeeld: Wie was Willem van Oranje? en Wat houdt de Nederlandse Opstand in? en Tegen wie kwam Willem van Oranje in verzet?
 

Onderzoek doen: betrouwbaarheid van websites

Het klakkeloos gebruiken van internet is een doodzonde! Je zult als je websites gebruikt voor een historisch onderzoek eerst een aantal vragen moeten stellen. Hieronder staan een aantal vragen die je op weg kunnen helpen:
1. Is het duidelijk wie de maker, afzender of uitgever van de site is?
2. Is het duidelijk wat het doel van de site is?
3. Is reclame maken het doel van de site?
4. Bevat de site commerciële advertenties?
5. Geeft de index voldoende informatie over wat je van de site kunt verwachten?
6. Is de aangeboden informatie volledig genoeg voor jouw doel?
7. Is de maker van de site is bereikbaar?
8. Is het duidelijk wie de informatie heeft geschreven?
9. Geeft de website duidelijk aan dat de informatie door een deskundige is geschreven?
10. Worden verwijzingen (links) gegeven naar andere sites voor informatie over de makers?
11. Is er een literatuuropgave of een link naar andere bronnen om de informatie te controleren?
12. Is er een duidelijke en herkenbare 'home'-knop?
13. Kun je uit de URL afleiden waar je bent binnen de site?
14. Welke data worden gegeven?
15. Is het duidelijk dat de informatie actueel is gehouden?
16. De site bevat geen (spel)fouten en is goed onderhouden (alle links werken).
17. Is de site "klaar" (en niet "under construction") ?
 

Oorzaken en gevolgen

Het is altijd interessant om te kijken naar waarom iets gebeurde. Verder willen we ook vaak weten wat de gevolgen van iets zijn.
Je kunt een onderscheid maken tussen directe en indirecte oorzaken. Indirecte oorzaken spelen vaak al langer, terwijl directe kort van tevoren zijn ontstaan.
Een directe oorzaak noemen we ook wel een aanleiding.

Een oorzaak heeft gevolgen. Deze gevolgen kun je bekijken op de korte termijn of op de lange termijn.
Voorbeeld:
De Eerste Wereldoorlog had als aanleiding de moord op Frans Ferdinand. Een aantal indirecte oorzaken waren bijvoorbeeld de wapenwedloop en het nationalisme van verschillende landen. Een gevolg op korte termijn van de moord was dat de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Op de lange termijn kunnen we stellen dat er een vijandschap tussen Duitsland en Frankrijk bleef bestaan.
 

Standplaatsgebondenheid

Standplaatsgebondenheid betekent dat ieders denken en handelen bepaald wordt door de positie die zij of hij inneemt ten opzichte van anderen en door zijn persoonlijke ervaringen. Het ontwikkelen van het besef van de standplaatsgebondenheid van de eigen opvattingen is een belangrijke doelstelling van het hedendaagse geschiedenisonderwijs. Van de leerlingen wordt verwacht dat ze zich leren te verplaatsen in de positie van anderen en vanuit hun situatie kunnen denken. Daarnaast behoren ze zich te realiseren waardoor hun eigen ideeën bepaald worden.
De standplaats kan worden beïnvloed door de persoonlijke omstandigheden (bijvoorbeeld leeftijd, geslacht, opvoeding, opleiding, godsdienst en persoonlijke ervaringen), de sociale positie (heerser of de geregeerde, rijk of arme, autochtoon of allochtoon) en de historische situatie waarin iemand leeft (economische crisis, oorlog, standenmaatschappij).
Het besef van standplaatsgebondenheid wordt ook wel beschouwd als een van de onderdelen van een goed ontwikkeld historisch besef
 

Verandering en continuïteit

Als je het verleden bestudeert kijk je niet alleen naar veranderingen, maar ook naar dingen die hetzelfde blijven. We spreken ook wel van continuïteit en discontinuïteit.
Je hebt snelle en langzame veranderingen. Denk bijvoorbeeld aan de landbouwrevolutie. Hoewel de naam "revolutie" doet vermoeden dat deze ontwikkeling snel ging, is niets minder waar. Het heeft duizenden jaren geduurd voordat de landbouw zich verspreidde.
Een snelle verandering is bijvoorbeeld de manier van communiceren van na de Tweede Wereldoorlog. De komst van de mobiele telefoon of de computer hebben onze manier van communicatie drastisch veranderd. Hoewel het gaat over een periode van 30 tot 40 jaar, kunnen we spreken van een snelle verandering.
In ons verleden kun je ook continuïteit herkennen. Oorlog en vrede, revoluties, ze zijn van alle tijden. Echter, de manier waarop oorlog wordt gevoerd is veranderd!